In 2009 was ik al eens in Kuala Lumpur, en verkende toen de stad met de Hop-on Hop-off bus. Dit keer heb ik twee dagen tot mijn beschikking in de Maleisische hoofdstad. Ik overnacht opnieuw in het geweldige Traders Hotel, dat aan hetzelfde parkje ligt als de Petronas Twin Towers en de Suria Mall.

Kuala Lumpur moet toch ook te voet te doen zijn. Ik heb zelfs een stadswandeling gevonden door Chinatown en het koloniale district. Het openbaar vervoer in de stad is nog steeds een beetje onoverzichtelijk (je hebt LRT, MRT, stadsbus, lokale treinen), maar alle trein/metroachtige routes worden tegenwoordig wel in één kaartje weergegeven en er zijn knooppunten waar je kunt overstappen tussen de verschillende systemen. Je betaalt met een TouchNGo card.
Ik startte in Chinatown. Hier is nog vrij veel laagbouw. Ook zie je er omgebouwde oude bedrijfspanden, zoals uit de hoogtijdagen van de rubberhandel. De wijk is nu een mix van authentieke Chinese zaken, hippe winkels en restaurants, en marktjes met goedkope spullen. De kleine Sin Sze Si Ya is de oudste Chinese tempel in Kuala Lumpur. Je kunt het bezoeken maar het is vooral in gebruik bij lokale gelovigen.

Het koloniale hart is erg Brits, en vergelijkbaar met dat in Singapore of Mumbai. Er is een groot grasveld (de Sandakan – bedoeld voor militaire parades maar ook in gebruik als cricketveld), met daaromheen de belangrijke gebouwen van de stad. Het is ook hier dat Maleisië zich in 1957 onafhankelijk verklaarde.
Ze hebben in deze buurt zelfs een wandelpad aangelegd, de River of Life walkway. Deze bevindt zich op de samensmelting van de Gombak en Kelang rivieren in het centrum van de stad. De naam “Kuala Lumpur” betekent dan ook “modderige riviermonding”.

In 2009 was ik niet in het Nationaal Museum geweest. Ik probeer een dergelijk museum altijd wel te bezoeken als ik in een ‘nieuw’ land ben. Het zit in een mooi gebouw en er is metroingang vlakbij.
Verdeeld over twee verdiepingen zijn er vier tentoonstellingszalen. De collectie is helaas nogal dunnetjes. Veel ruimte is toegewezen aan de vondsten uit de Bujang-vallei, het rijkste archeologische gebied van Maleisië. Ook de tinwinning heeft een prominente plek. In dat deel genoot ik vooral van de van ‘dierengeld’ gemaakt van een standaardhoeveelheid tin. Dit was een wettig betaalmiddel van de 15de-18de eeuw in de sultanaten van Perak en Selangor.

Over het algemeen lijkt het erfgoed van het Maleisisch schiereiland hier meer aandacht te krijgen dan dat van Borneo. Ook Lenggong komt uitgebreid aan bod.
De Nationale Moskee is ook een bijzonder gebouw: de minaret is heel hoog, maar de rest zo laag dat het van een afstand nauwelijks te zien is door de vele hoge omringende gebouwen. Ik was op vrijdagmiddag in deze buurt. Je kunt er gemakkelijk met het openbaar vervoer naar toe, maar je moet wel over het dak van een parkeergarage lopen en een heel drukke weg voorbij (waarvoor er een slecht aangegeven voetgangerstunnel is). Vanaf hier kom je ook op de route naar de musea en het vogelpark, er is een trottoir.

Het Museum voor Islamitische Kunst is zonder meer het mooiste museum van deze stad. Het heeft een enorme collectie. Zo zijn er maquettes van de qua architectuur meest interessante moskeeën ter wereld. Ook de rest van de collectie is voornamelijk internationaal, uit Maleisië is er niet zoveel.

Op mijn laatste ochtend in de stad ging ik ver de buitenwijken in. De Sungai Buloh Leprozerie staat sinds 2019 op de Voorlopige lijst voor het Werelderfgoed van Maleisië. De leprakolonie, gebouwd in 1930, was een zelfstandige woon- en werkgemeenschap in de stad Sungai Buloh, gelegen in de staat Selangor.
Ik kwam er via een combinatie van MRT en GrabTaxi vanuit het centrum van Kuala Lumpur. Het kostte me anderhalf uur enkele reis, ook al is er een MRT-station genaamd ‘Sungai Buloh’ op een directe lijn naar KLCC. De rit was gratis omdat ze dit deel van de lijn pas de dag ervoor hadden ingehuldigd (veel lokale mensen in de trein waren foto’s aan het maken).
In de Grab-app vond ik geen logische bestemming om de taxi de laatste 3 km naartoe te sturen, dus ik koos maar voor ‘Hee Garden’. Dit is een van de vele plantenkwekerijen die tegenwoordig in het gebied te vinden zijn.

Ik bezocht het op een zonnige vrijdagochtend en vond het gebied aangenaam genoeg voor een wandeling. De kwekerijen liggen direct rondom het kerngebied van de voormalige leprozerie. Ik had wat sombere en vervallen gebouwen verwacht, maar het ziet er allemaal heel vredig uit. Er is geen formele ingang, je kunt vrij door de straten lopen. Alleen de gebouwen waren gesloten, sommige beschermd door verveeld kijkende bewakers. Het gemeenschapshuis had een bord waarop stond dat het alleen op zondag open is van 9-15 uur.
Omdat er geen informatieborden aanwezig zijn, was het gissen naar het gebruik van de verschillende gebouwen. Er staan kleine huizen met moestuintjes – vermoedelijk nog bewoond. Eén van de meer opvallende gebouwen is de roze hindoetempel; deze leprozerie onderscheidde zich door zijn multiculturele aanpak en er zijn ook gebedshuizen voor andere religieuze achtergronden. Er is een ‘School of Hope’ en iets dat lijkt op een industrieel station. In een half-open galerijgang zijn foto’s te zien, maar de bewaker liet me er niet binnen.

Kan dit ooit een werelderfgoed worden? Het deed me denken aan de Koloniën van Weldadigheid, waarvan de inscriptie ook sterk leunde op het achtergrondverhaal en minder op de fysieke overblijfselen. In Sungai Buloh lijken de resterende gebouwen en het ‘stadsplan’ authentiek en intact en zijn ze sinds 2011 beschermd als nationaal erfgoed. Het kost echter niet veel moeite om online verhalen te vinden van de bewoners die zeggen dat ze met rust willen worden gelaten.