Wat is het?
De Ouniangameren zijn 18 met elkaar verbonden, permanente meren in een hyperaride woestijnomgeving. Ze zijn verdeeld over twee groepen die, 40 kilometer van elkaar, gelegen zijn in de Sahara in het noordoosten van Tsjaad. Het zijn de restanten van een groot meer dat hier 15.000 tot 5.000 jaar geleden lag: ze worden gevoed door fossiel grondwater. De samenstelling variëert van hyperzout tot brak en zoet water, daardoor zijn ze blauw, groen en/of roodachtig van kleur.
Cijfer: 8 (Echt uniek, en een bijzondere ervaring om zoiets plotseling in het monotone woestijnlandschap te zien opduiken)
Toegang: Ook hier weer de gebruikelijke 5000 CFA per persoon per locatie (7 EUR). Omdat we Ounianga Serir niet in konden, betaalden we alleen voor Ounianga Kebir.
Hoeveel tijd: We waren er anderhalve dag.
Opvallend: Na weer een lange rit door de woestijn, waarbij mijn ogen een uurtje dichtvallen, staan we opeens bij een uitkijkpunt. Het biedt uitzicht op het merencomplex van Ounianga Serir, dat zich kenmerkt door de afwisseling van langgerekte stroken water en groen. Van bovenaf gezien en op een kaart heeft het een soort kartelvorm.

In het dorpje moeten we weer eerst de tourist tax gaan betalen, en de gids wil ook vragen of we mogen zwemmen in het meer. Zo ver komt het echter niet: een groep vrouwen staat ons midden in het dorp langs de kant van de weg op te wachten. Ze zwaaien met stokken en roepen “Ga weg!”. Een klein jongetje gooit ook nog een steen. Bemiddelingen van de chauffeur, die ook uit het noorden van het land komt maar niet van dezelfde stam is, mogen niet baten.
De vrouwen zijn waarschijnlijk boos dat het geld van de toeristen naar de chief gaat, die altijd afwezig is (genietend van het goede leven in N’Djamena). Maar er zijn ook geruchten over ‘naakt’ zwemmende toeristen een paar weken geleden, die de gemoederen hebben verhit.

We verlaten Ounianga Serir dus maar weer. Veel activiteit is er sowieso niet in het dorp: veel van de mannen werken in de goudmijnen van Libië, de traditionele zouthandel lijkt op z’n retour. We stoppen nog wel bij een ander uitkijkpunt over deze meren.
Door deze tegenslag hebben we tijd gekregen om naar een ‘extra’ meer te gaan: Motro. Dit ligt ongeveer halverwege Ounianga Serir en Ounianga Kebir, de 2 grote groepen meren. We lunchen eerst lekker in de woestijn, en lopen dan ieder voor zich op ons gemak de resterende 2 kilometer naar deze oase. Hier wonen geen mensen.

Dit meertje heeft een rode gloed, het is zelfs paars aan de waterkant. Als je je een beetje door de bosjes wringt kun je tot aan de oever komen. De beste plek is echter een rotsige heuvel er net voor, vanwaar je een perfecte oase-ansichtkaart foto kunt maken. Ik had daar wel uren kunnen zitten, zo mooi!

In de namiddag rijden we door naar Ounianga Kebir, waar het grootste meer van de regio ligt. Dit is een redelijk grote plaats, hier worden bijvoorbeeld ook alle douanehandelingen verricht voor de grens met Libië (nog 150-200km verderop). En er zijn natuurlijk koele frisdrankjes te koop! Hier worden we door de autoriteiten gelukkig vriendelijker ontvangen, en wordt ons een ‘bemiddelaar’ (of: ‘oppasser’) beloofd om de volgende dag mee te gaan bij ons bezoek aan de meren.
We slaan ons kamp op net buiten de stad, bij een grote rode zandduin. De nacht is koud (maar niet zo erg dat de slaapzak het niet aan kan) en er is veel wind.
De volgende dag halen we eerst onze begeleider op in Ounianga Kebir. Dan gaan we naar de twee kleinere meren van Katam. Deze zijn rood en turquouise. Er ligt ook veel zout. Lokale vrouwen zijn er hun tapijten aan het wassen. Er zitten watervogels, inclusief eenden.

Bij Ounianga Kebir zelf ligt het grootste van de Ouniangameren: Yoan. Het is 27 meter diep, en meest turquoise van kleur (hoewel zeer zout). De kleur steekt weer mooi af tegen de rotsen en het zand.

Bij het verlaten van Ounianga Kebir stopt de chauffeur tot mijn vreugde nog even bij het bord dat aangeeft dat de Ouniangameren werelderfgoed zijn. Het lijkt zomaar ergens neergeplant, maar misschien is er nog een uitkijkpunt verderop.
