Tegen het einde van de rit oostwaarts zien we voor het eerst ook mensen hun producten verkopen langs de weg: het zijn watermeloenen. Op de weg razen ons een paar pick-up trucks voorbij met daaraan vastgebonden een grote pluk levende kippen. Ze zijn allemaal, net als wij, op weg naar de markt van Abéché.

Abéché is één van de grootste steden van het land. Het heeft wat grote gebouwen, zoals de nationale bank, een universiteit en het paleis van justitie. De markt is in de binnenstad. Er wordt vooral veel groente verkocht. Het aanbod is ruim, van sla tot tomaten en aubergines. Niet al te fris uitziend vlees is er ook. Er lopen kinderen te bedelen met een kom, misschien krijgen ze de restjes van de markt.
Buiten Abéché slaan we af naar het noorden en verlaten we de verharde weg. Er is nu alleen nog maar een zandweg, maar het is wel een veel bereden route waar je vaak tot 80 kilometer per uur haalt. Hier en daar zijn ze met de weg aan het werk – er worden leidingen geplaatst waar de overvloed aan water kan doorstromen in de regentijd.
In de plaats Kalait ‘tanken’ we – de benzine wordt uit metalen vaten gehaald met een slang. De vaten worden rondgereden op ezelkarren, net als het water.

Dit is de ‘leukste’ plaats die we tot nu toe hebben bezocht. Het is er levendig door het verkeer vanuit Libië dat er langs komt en een stop maakt. Er is een kleine markt, maar er zijn veel meer half-open winkels in het centrum. Je kunt hier op je gemak rondlopen en de mensen zijn vriendelijk. Het lukt hier zowaar wat te fotograferen, wat elders in de steden van Tsjaad verboden/ongewenst is (de mensen willen niet op de foto en de regering wil niet dat je de gebouwen fotografeert).
