Zagori en het Pindos-gebergte staan op de nominatie om in 2023 werelderfgoed te worden. Het is een prachtige plek om te bezoeken: dit is een regio in Noord-Griekenland die lange tijd een goed bewaard geheim is geweest binnen de wandelgemeenschap. In het voorstel worden de culturele kenmerken van Zagori (“traditionele dorpen met lokale architectuur” en “bruggen gesponsord door rijke kooplieden”) gecombineerd met het Pindos-gebergte. Het Noordelijk Pindos Nationaal Park is al een UNESCO Global Geopark, dus het is goed beschermd en heeft een overvloed aan informatieborden, zowel over de geologie, planten en fauna van het gebied als over de dorpen.

Ik verbleef twee nachten in dit gebied en verkende het met een huurauto vanuit een pension in een traditioneel huis in Asprangeloi. Op de eerste dag richtte ik me op het noordwesten van de regio, en op de tweede dag op het zuidoosten. Hoewel de afstanden kort zijn, kost het rijden veel tijd vanwege de kronkelige, secundaire wegen. De wegen waren echter nooit te smal en er is weinig verkeer, dus het is prima te rijden.
Ik begon mijn bezoek door in de vroege ochtend naar het dorp Vikos te rijden. Het heeft een goed uitzicht op de Vikoskloof, die 20 kilometer lang is en één van de diepste ter wereld. Je moet niet te vroeg in de ochtend zijn om de kloof goed te kunnen bekijken: er hangt nog vaak laaghangende bewolking. Het had ’s nachts ook zwaar geregend, een veel voorkomend verschijnsel in het Pindos-gebergte. Het dorpje zelf voelde, net als vele andere die ik die dag zou tegenkomen, verlaten aan.

Ik reed vervolgens verder naar het noorden, naar de tweelingdorpen Mikro en Megalo Papingo. Deze zijn erg pittoresk vanwege hun stenen huizen. Ik liet mijn auto achter op de grote parkeerplaats net bij de stadsingang van Megalo Papingo en wandelde toen de laatste drie kilometer naar Mikro Papingo. Ik volgde een tijdje de hoofdweg (er is toch nauwelijks verkeer) tot ik een bord zag voor een kortere weg door de vallei richting Mikro Papingo. Dit pad bracht me over mijn eerste stenen brug, een van de karakteristieke kenmerken van deze regio.

Ik lunchte in het wat grotere stadje Vitsa (veel van de kleinere hebben helemaal geen voorzieningen) en reed door het populaire Monodéndri. Ik kon daar geen parkeerplaats vinden, dus reed ik door naar twee van de grote stenen bruggen. De Noutsou-brug heeft een spectaculaire ligging tussen twee enorme rotswanden. De Brug van Plakidas heeft 3 bogen, die je alleen alle 3 ziet als je erheen loopt.
Het werd steeds later in de middag en donkere wolken hadden zich samengepakt, maar ik reed toch door naar het dorp Vradeto, waar oude stenen trappen te zien zijn die de dorpen verbonden. Het goot echter toen ik aankwam, dus ik keerde mijn auto maar om zonder uit te stappen. Tien kilometer verderop scheen de zon weer.

De volgende dag verhuisde ik naar de andere kant van deze regio. Zelfs via de hoofdweg buitenom kostte het me 1,5 uur om in het dorp Trísteno aan te komen. Dit is een minder dichtbevolkt gebied dan het noordwesten, maar het bosrijke landschap van het Pindos-gebergte is mooi.
In Trísteno stuitte ik op het dorpsplein op de koffiesessie in de vroege ochtend van de bejaarde bevolking en haar priester. De pleinen hier in Zagori zijn echt een van de meest opvallende elementen. Ze zijn moeilijk te beschrijven – ze zijn te groot in verhouding met de omvang van de dorpjes en er lijkt altijd een grote oude boom en een lage kerk te zijn. Het klinkt misschien als een koloniale stad in Mexico, maar het is een totaal andere setting. Een betere vergelijking voor deze regio zou Svaneti (Georgië) zijn.

Het verst naar het noorden kwam ik bij de brug van Vovousa, die een rivier overspant in het stadscentrum. Er zijn veel meer dorpen en stenen bruggen te vinden dan ik hierboven heb genoemd, net als langere wandelingen om te doen en kloosters te bezoeken. Het zou dagen duren om alles te zien. Het toerisme in het gebied is nog steeds aangenaam rustig, net als de regio Epirus in het algemeen.