Wat is het?
Het Engelse Lake District omvat een tijdens de ijstijden gecreëerd landschap van bergen, valleien en meren dat door de eeuwen heen door de mens is veranderd. Landbouwactiviteiten zoals schapenhouderij hebben hun sporen nagelaten in de vorm van stenen muren en boerderijgebouwen. Het resulterende cultuurlandschap werd vanaf de 18de eeuw een inspiratiebron voor romantische Britse schilders en dichters. Hun aanhangers verfraaiden het verder met villa’s en speciaal aangelegde tuinen.
Cijfer: 5,5 (De Engelsen zelf zijn er dol op, het is een beetje zoals met de Veluwe in Nederland: op alle vrije of zonnige dagen is het er beredruk. Ik was er op 2 zonnige weekdagen in april en vooral de stadjes puilden uit van de mensen. Gelukkig slaagde ik er nog wel in één mooie wandeling te doen in een wat rustiger gebied. De vergezichten zijn zeker mooi en de schapen schattig, maar als je één meer gezien hebt….)
Toegang: Je kunt het Lake District prima beleven zonder ergens entree te hoeven betalen. Alleen het parkeren is een aandachtspunt: de kosten zijn meestal 2 à 3 pond voor de eerste 2 uur. Betalen kan soms met een creditcard of een app, maar vaak ook alleen met muntgeld. Parkeerboetes zijn hoog (100 pond) en er wordt gecontroleerd.
Hoeveel tijd: Ik was er anderhalve dag. Het is een vrij groot gebied en door de smalle wegen kost het veel tijd ergens te komen, dus je hebt minstens één dag nodig om een beetje een idee te krijgen.
Opvallend: Omdat het Lake District vrij groot is en het werelderfgoed lijdt aan een gebrek aan focus, besloot ik er 2 dagen voor uit te trekken. Op de eerste dag reed ik van het zuiden naar het westen, van Ambleside naar Sellafield. Ik begon een stukje ten noorden van Ambleside, bij Rydal Water. Hier kun je het Lake District in-een-notendop doen: de gemakkelijke, 1,5 uur durende wandeling rond het meer biedt uitzicht op het meer, droge stenen muren, wat schapen en kale heuveltoppen. Ik keek ook nog even bij Rydal Hall, een groot landhuis met tuin.

Vervolgens reed ik door naar het westen, via de Hardknott Pass. Dit is de steilste weg van Engeland – en smal is-ie ook. Met haarspeldbochten slingert hij zich omhoog. Gelukkig zie je al van verre naderende auto’s aankomen en ervoer ik de tegemoetkomende chauffeurs als erg behulpzaam. Officieel hebben de stijgende auto’s voorrang, maar in de praktijk probeert iedereen uit de weg te gaan in één van de vele bermen.
Op een plateau net voorbij de top van de pas ligt Hardknott Fort, de indrukwekkende ruïnes van een Romeins fort. Er liepen ook een paar Herdwick-schapen rond, een schapensoort met dikke grijze wol die vrijwel uitsluitend in het Lake District voorkomt.

Op de tweede dag reed ik van noord naar oost, van Cockermouth (waar ik overnachtte in het lekker Engels-traditionele Manor House hotel) naar Keswick. De drukte en het gebrek aan parkeerplaatsen waren hier meer een probleem, en een aantal parkeerplaatsen kon alleen worden betaald met pondmunten (die ik niet had).
Ik genoot echter van mijn ochtend, toen ik vanaf een kleine gratis parkeerplaats bij Crummock Water langs velden met boshyacinten wandelde (die net begonnen te bloeien), bergopwaarts naar Rannerdale Knotts. Dit is één van de 214 toppen in Engeland die bekend staan als de “Wainwrights”, genoemd naar een auteur die ze in de jaren vijftig en zestig allemaal beschreef in schattige boekjes.

Het pad stijgt hier prettig langzaam, het is een middelzware wandeling van ongeveer 2,5 uur / 8 km heen en terug. Op de parkeerplaats was mijn auto de eerste van de dag, en ook onderweg kwam ik maar een paar andere wandelaars tegen.
Ik kwam alleen niet verder dan de tweede bult op de bergkam: harde wind verhinderde me om door te stoten naar de top. Terwijl mijn adem werd afgesneden en ik me staande probeerde te houden, leken de lokale schapen die zich zo thuis voelen op deze hoogte geen last te hebben van de windstoten.
