El Salvador was het “nieuwe” land waar ik vooraf aan deze reis door Midden-Amerika het meest naar uit keek. Daarom bleef ik er wat langer om verschillende delen van het land te bezoeken. Het is dichtbevolkt, maar voor het natuurgevoel zijn er vulkanen om te beklimmen. Of je kunt het wat rustiger aan doen zoals ik en naar het Nationaal Park El Imposible gaan: een groot tropisch regenwoud.
Onderweg passeerden we de Santa Ana vulkaan, die het meest wordt beklommen door toeristen. Ook kwamen we veel vrachtwagens beladen met suikerriet tegen.

Ik koos voor El Imposible vanwege de intrigerende naam. Het ligt in het “verre” noordwesten van het land. De naam “El Imposible” (De Onmogelijke) komt uit de tijd dat hier grote cacaoplantages waren. De muilezels hadden het moeilijk om een lastige bergpas over te steken die de cacao naar de havens aan de Stille Oceaan moest brengen.
Ik ging erheen met een auto met chauffeur uit San Salvador. Het is maar 115 km rijden, maar El Salvador heeft een ernstig verkeersprobleem (waarschijnlijk in verband met die hoge bevolkingsdichtheid) en de laatste 13 km naar het park zijn over een zeer slechte onverharde weg. Dus het kostte ons ongeveer 3 uur. Er is zelfs een lokale bus die de weg op worstelt!
Dit laatste stuk laat je ook kennismaken met wat El Salvador ooit was. Ik genoot van het kijken naar de mensen hier, de oudere mannen die trots hun machetes dragen, en de vrouwen die met een zakje meel vers van de molen onderweg waren om de lunch te bereiden. De traditionele houten huizen worden nu vaak vervangen door stenen, gefinancierd met geld dat vanuit de VS naar huis wordt gestuurd (“om te pronken”).

Het park beschermt het grootste nog bestaande bos in El Salvador. Het heeft een bezoekerscentrum en parkgidsen. Ze zijn allemaal erop ingesteld om een gestage stroom bezoekers te ontvangen, maar de vreselijke toegangsweg helpt niet, net als het warme en droge klimaat. Mijn chauffeur vertelde dat lokale toeristen liever ergens naar toe gaan waar het koeler is omdat het altijd al warm is in de steden.
Met mijn gids Rosa ging ik op pad voor een korte wandeling. We gingen naar de eerste Mirador en dan dezelfde weg terug. Het was een vrij vlakke en gemakkelijke boswandeling. Het bos is zo dicht, je ziet weinig anders dan bomen en hun bladeren op de grond.

Het was een zeer winderige dag en de vogels kwamen niet opdagen, behalve een paar roofvogels die vanaf de Mirador te zien waren. De koningsgier is de meest aansprekende soort van het park. We kwamen nog wel een paar mooie en grote vlinders tegen, vooral een met groen/beige camouflage.
De Mirador is ook het punt waar je de enorme omvang van het bos kunt zien: de “echte” wandelingen hier duren meer dan een dag. Een paar van de inheemse boomsoorten worden uitgelicht langs een interpretatief pad, zoals de chaparrón en ojushte (broodnoot), beide met geneeskrachtige eigenschappen. En er staat veel niet-inheemse bamboe uit de cacaotijd.
