Na Namen, waar ik afgelopen januari was, stond Luik al een tijd op mijn verlanglijstje voor een dagtrip. Ik had er een stralende zondag voor uitgekozen, zodat de lange rit niet erg was. Ik parkeerde midden in het centrum, in zo’n krappe parkeergarage waar je de schaafwonden aan de betonnen pilaren ziet. Gelukkig ging het bij mij allemaal net goed. Eenmaal boven bleek dat er in het stadshart nog steeds een mondkapjesplicht bestaat in de openlucht.

Het meest grootse monument in het centrum is het Prins-bisschoppelijk Paleis, dat op de wachtlijst van België voor het Werelderfgoed staat. Het paleis staat voor de 10 eeuwen waarin Luik een onafhankelijk vorstendom was binnen Europa. Het werd bestuurd door prins-bisschoppen, die politieke en religieuze macht combineerden.
De lange voorgevel van het gebouw beslaat tegenwoordig een kwart van een druk plein. Auto’s, openbaar vervoer en wegwerkzaamheden vormen allemaal obstakels om de omgeving echt te kunnen waarderen. Het paleis wordt nog steeds gebruikt voor administratieve en gerechtelijke functies, waardoor gewone bezoekers het gebouw niet kunnen betreden. Die missen de tweede binnenplaats en het interieur. Beklaagden in rechtszaken, begeleid door politieagenten, kunnen ze wel zien!

Gelukkig is de eerste binnenplaats van het paleis altijd open en toegankelijk via de hoofdingang. Dit vond ik zeker een bezoekje van 15 minuten waard. Ik las dat het tegenwoordig voornamelijk als parkeerplaats wordt gebruikt, gelukkig stonden er op de zondagochtend toen ik er was maar 2 auto’s. De belangrijkste attracties van deze zogenaamde Cour d’honneur zijn de 60 zuilen die op individueel versierde kapitelen staan. Ze tonen fantasiefiguren en groteske maskers. Het idee erachter is onduidelijk – sommigen zien er een verwijzing naar de ontdekking van de Nieuwe Wereld in, de gebeeldhouwde kapitelen lijken op Azteekse hoofden met verentooien.

Het was al druk in de stad, zelfs vroeg op de zondagochtend. De terrassen zaten vol. De meeste mensen leken te zijn gekomen voor de grote markt langs de rivier. De brede Maas stroomt hier door de stad.

Vervolgens liep ik 2 kilometer naar het zuiden. Eerst voor het hypermoderne treinstation Luik-Guillemins. In 2009 is dit geopend, gebaseerd op een ontwerp van een Spaanse architect. Het is een constructie met veel staal en glas. Het opvallendst is de enorme boog over de sporen, die veel licht doorlaat voor de perrons die anders vaak zo groezelig zijn. Een prettige plek om even te gaan zitten ook, ondanks dat de rest van de buurt er nog niet zo florissant uitziet.

Om 1 uur had ik een tijdsslot gereserveerd voor het museum La Boverie, gelegen op een schiereiland ook in het zuidelijk deel van de binnenstad van Luik. Het ligt in een parkje, met vijvers met eendjes. Een klein stadspark eigenlijk. Het gebouw zelf is ook net een paleisje, gebouwd voor de Wereldtentoonstelling in 1905.

Ik had pas gisteren een reservering gemaakt, maar er waren nog voldoende tijdstippen op ieder moment van de dag om uit te kiezen. Ter plekke bleek ik een van de weinige bezoekers – met mooi weer gaan mensen toch liever buitenactiviteiten doen. Dit museum heeft de focus op moderne kunst. Er waren 2 tentoonstellingen met werk van Luikse kunstenaars uit de jaren ’60 van de twintigste eeuw: Musin en Jean-Pierre Ransonnet & Alain Denis. De bossen van Ransonnet spraken me wel aan.

De vaste collectie van het museum zit in de kelder. Dit is een beetje een ratjetoe, met individuele werken van bekende kunstenaars. Zoals Monte Carlo van Oscar Kokoschka.
Na een uurtje had ik het wel gezien en liep ik terug naar het noorden via de andere oever van de Maas. In het oude stadscentrum leiden de 374 traptreden van de Trappen van Bueren naar de oude Citadel. Het is een mooi plaatje, maar ik had er de energie niet meer voor om naar boven te gaan.

Al met al was ik niet zo kapot van Luik. Het heeft zeker z’n momenten, maar het is ook rommelig met bijvoorbeeld veel opengebroken straten vanwege een aan te leggen nieuwe trambaan.