Vandaag begin ik aan de Ringweg: een rit van een kleine 1300 kilometer rond IJsland. Ik ga hem doen in 4 etappes, de eerste gaat van Reykjavik naar Skaftafell. Ik rijd dus tegen de klok in en start met het populaire zuidwesten van IJsland.
De eerste anderhalf uur rijd ik door zonder bijzondere stops. Gisteren met de tour was ik hier ook al. Er zijn boerderijen, zelfs kassen waarin ze tomaten verbouwen, en koeien en IJslandse paardjes staan in de weilanden.
Mijn eerste doel ligt 14 kilometer het binnenland in, van de Ringweg af. Het is het Keldur Turfhuis, één van de 14 traditionele turfwoningen en -kerken die op de lijst voor mogelijk werelderfgoed van IJsland staan. Je moet er wel wat moeite voor doen: de laatste 4 kilometer van de weg is onverhard en heeft de kwaliteit van een wasbord.
Keldur is makkelijk te vinden, maar het turfhuis maakt onderdeel uit van een moderne boerderij. Zo op zondagochtend hebben de eigenaren blijkbaar nog geen zin in toeristen. Hij zou eigenlijk om 10 uur open moeten gaan (ik ben er om kwart voor 10), maar er hangt een handgeschreven briefje dat het pas om 11 uur gaat zijn. Daar ga ik niet op wachten, dus hobbel ik maar weer terug naar de Ringweg.
Niet veel verder ligt het Skogar openluchtmuseum. Hier hebben ze een aantal turfhuizen en oude houten woningen uit verschillende delen van IJsland opnieuw opgebouwd. Er is een volksmuseum bij, met gebruiksvoorwerpen van de oude IJslanders. Zoals spullen voor het vissen of het maken van skyr, de IJslandse yoghurt.
In de turfhuizen hier op het terrein kun je ook binnenkijken. Sommige waren een combinatie van een stal beneden en boven de woon/slaapkamer van de bewoners. De mensen sliepen met z’n allen in één kamer, twee tegelijk in een smal bed.
Het rijden over de Ringweg blijkt gemakkelijk. Je moet alleen uitkijken dat je niet boven de snelheidslimiet van 90 kilometer gaat; de boetes zijn hier hoog. De Ringweg is een brede tweebaansweg, af en toe onderbroken door een bruggetje waar het één baan wordt en je even moet wachten als er een tegenligger aankomt. Het is best druk onderweg, veel toeristen (campers, caravans) en wellicht ook IJslanders die een weekendje weg zijn geweest.
Er zijn ook veel picknickplekken langs de weg, zodat je veilig kunt stoppen om foto’s te maken van het landschap. Van Petursey en Eyjarhóll bijvoorbeeld, een met gras bedekte tafelberg met een kleine, pilaarvormige heuvel ernaast.
Bezienswaardigheden staan duidelijk van de weg af aangegeven. Bij Reynisfjara, het zwarte strand, twijfel ik nog even of ik wel zal stoppen. Strand trekt me niet zo (niet dat je hier kunt zwemmen trouwens, het is levensgevaarlijk). Ik kom bij een grote parkeerplaats uit waar al tientallen andere auto’s staan. Ik loop toch maar een stukje het strand op, dat zwart is gekleurd door de lava die in zee is gestroomd.
Aan het strand ligt ook Gardar, een basaltstenen klif. Mijn oog wordt echter getrokken naar de wezentjes die bovenaan dat klif hun nesten hebben ingenomen: de papagaaiduikers. Er zitten er honderden, zoveel heb ik er nog nooit bij elkaar gezien. Voor morgen heb ik een speciale tour geboekt naar een plek hier zo’n 50 kilometer vandaan om papagaaiduikers en andere zeevogels te zien, maar hier kan ik ze met mijn sterke zoomlens zo naar voren halen.
Meer vulkanische wonderen zijn er te zien op de weg naar Kirkjubæjarklaustur. Hier ligt het lavaveld Eldhraun. Het is 565 vierkante kilometer groot en ontstaan na een vulkaanuitbarsting eind 18de eeuw. De gestolde lava is nu helemaal met mos bedekt.
Vlak voor mijn eindbestemming van vandaag, Skaftafell, valt mijn oog links van de weg op wat er uitziet als een rijtje turfhuizen. Ik ben er al voorbij gereden voordat ik er erg in heb, maar dit Nupsstadur staat op mijn lijstje van 14 turfhuizen die mogelijk werelderfgoed worden. Ik rijd dus maar even terug. Ze staan op privé-terrein, maar je kunt ze van de weg af fotograferen.