Van begin mei tot eind augustus broeden de papegaaiduikers op IJsland. Eén van de beste plekken om ze te zien aan de zuidkust is Kaap Ingolfshofdi. Dit is een beschermd natuurgebied dat alleen met een tour te bereiken is. Er is ook maar één organisatie die de tour organiseert: die van voormalig schapenboer Einar Rúnar Sigurdsson. Hij is eigenaar van het land tussen de Ringweg en het natuurreservaat, en brengt je erheen met zijn trekker en hooiwagen.

Achterop de trekker
De tours gaan twee keer per dag: ik heb die van 10.15 uur. Er gaan 12 mensen mee. De trekker blijkt geen overbodige luxe, het blijft hier niet bij een riviertje doorkruisen – we rijden 25 minuten dwars over wat lijkt op een wad. Er zijn alleen geen getijden: het is een lavawoestijn waar wat zeewater instroomt.

Hier rijden we doorheen om het natuurgebied te bereiken
Kaap Ingolfshofdi heeft ook een historische betekenis voor de IJslanders. Hier gingen de eerste Noorse kolonisten aan land. Ingolfur Arnarson, naar wie de kaap vernoemd is, bracht zijn eerste winter hier door in het jaar 874. Toen zag het landschap er nog heel anders uit: er was bos, er was gras. Tegenwoordig valt er op deze plek helemaal niet meer te leven, de vele vulkaanuitbarstingen hebben het landschap in een woestijn veranderd en er zijn veel overstromingen geweest.
Behalve voor papegaaiduikers is dit schiereiland ook belangrijk voor een andere vogelsoort: de grote jager. Zij broeden hier. De kleintjes zijn nu net uitgevlogen, dat is maar goed ook want de grotere vogels kunnen behoorlijk agressief worden. Met een spanwijdte van meer dan een meter zijn ze angstaanjagend genoeg. Gelukkig tolereren ze vandaag dat we over hun land lopen, je kunt ze tot heel dichtbij benaderen.

Mannelijke grote jager
De grote jagers eten eieren en kleine vogels. Je ziet op de grond dan ook overal skeletjes en veren liggen. Ze bezetten het vlakke gedeelte van de Kaap, het grasland. Het klif daarentegen is het domein van de papegaaiduikers. De beestjes vertrekken elk jaar zo rond 20 augustus, maar er zitten er nu nog genoeg. Ook hier zijn de jongen al uitgevlogen.
Volgens Einar de gids nestelen er hier jaarlijks zo’n 4000 paren papegaaiduikers. Een deel is al vertrokken, de oceaan op waar ze dobberend op het water de winter doorbrengen. Maar een stuk of 1000 exemplaren zit nog steeds op het klif van Kaap Ingolfshofdi. Ze lijken het wel prettig te vinden om in groepjes bij elkaar te zitten, hoewel er ook veel wordt rondgevlogen.
Het klif is een paar honderd meter breed en de fotografen in onze groep hebben dan ook alle ruimte om foto’s te maken. De papegaaiduikers zitten soms helemaal op de bovenste rand, zodat zelfs close-ups tot de mogelijkheden behoren. Je kunt ze tot 2 à 3 meter naderen, ze schrikken niet zo snel.

Rand van het klif met de papegaaiduikers, met vuurtoren op de achtergrond
Je blijft hier foto’s maken: in totaal schiet ik 120 foto’s van papegaaiduikers. Als ze vliegen zijn ze ook heel grappig, net voor de landing steken ze hun pootjes vooruit. Ze worden wel de “clowns der zeevogels” genoemd, maar ik vind ze er ook heel eigenwijs uitzien.
Na anderhalf uur vertoefd te hebben op de top van de Kaap, waar ook een vuurtoren staat voor de historische scheepvaart en een baken voor de moderne luchtvaart, dalen we weer af door het zwarte zand naar de trekker. De tijd is voorbij gevlogen, er zijn zoveel vogels te zien. Naast de grote jagers en de papegaaiduikers zagen we nog een jan-van-gent voorbijzeilen en wat stormvogels. Eerder in het jaar zitten hier ook zeekoeten en alken.