Omdat dit al mijn tweede keer in Noord-Vietnam is, heb ik het meeste in en om de hoofdstad Hanoi al wel gezien. In mijn reisprogramma had ik zo een dag over om nog iets extra’s, weg van de gebaande paden, te bezoeken. Zo kwam het mogelijk toekomstig werelderfgoed Yen Tu op mijn netvlies. Het is een uitgestrekt gebied met verschillende locaties, maar één daarvan – in de buurt van de provinciehoofdstad Bac Giang – ligt op een redelijke busafstand van Hanoi. Dus ik toog op een sombere Nieuwjaarsdag eerst met de stadsbus (7.000 dong/0,26 EUR) naar het grote busstation My Dinh en kocht daar een kaartje voor de bus naar Bac Giang die elk half uur gaat (60.000 dong/2,26 EUR).

Het is rustig in de bus naar Bac Giang
Er zaten bij vertrek maar een paar mensen in de bus, wat de chauffeur en begeleider noopten tot het langzaam rijden door de straten van Hanoi om nog meer passagiers te ronselen. De 58 kilometer naar Bac Giang gingen zo wel lang duren. Dat gaf mij tijd om na te denken over mijn vervolgplan: mijn doel van vandaag was de Vinh Nghiem pagode in het dorp Tri Yen. Ik wist wel ongeveer hoe er te komen, maar niet wat ervan te verwachten. Ik had geen enkel eerder reisverslag op internet weten te vinden. Is het groot of klein? Is het überhaupt wel open voor toeristen? Zou ik met 5 minuten weer buiten staan? En een belangrijke les van eerdere bezoeken aan afgelegen (toekomstige) werelderfgoederen: hoe kom ik er weer weg?
Na 2 uur kwamen we eindelijk met de bus aan in Bac Giang. Ik liet daar een taxichauffeur de naam van de pagode in het Vietnamees zien en hij wist meteen waar het was. We reden er vlotjes op de meter naar toe. In de werelderfgoednominatie wordt het landschap ook bejubeld, maar ik zag er niet meer in dan de gebruikelijke Vietnamese landbouwvelden en rommelige dorpjes. Die dorpjes gaven me wel enige gemoedsrust voor de terugreis: er was genoeg verkeer om op de een of andere manier vervoer terug te vinden. De pagode bleek te liggen aan de rand van het dorp Tri Yen.

Altaar in het eerste tempelgebouw
Het zag er stil en verlaten uit, maar alle poorten stonden open. Ik nam afscheid van de taxichauffeur en stapte door de houten deuren de eerste grote hal van de pagode binnen. Wow! Ik wist meteen dat het een goede beslissing was geweest om hierheen te komen. Wat een indrukwekkende verzameling beelden van Boeddha en zijn discipelen. Centraal staat een altaar dat diep doorloopt tot achterin de tempel en steeds smaller wordt – daardoor lijkt het wel oneindig. Ook hierachter zitten rijen en rijen vol beelden.
Deze Vinh Nghiem pagode stamt uit begin 11de eeuw en werd vergroot tijdens de Tran-dynastie (vanaf de 12de eeuw), toen het de thuisbasis werd van het Truc Lam Zen Boeddhisme in Vietnam. Truc Lam (“bamboebos”) is de enige inheemse vorm van Boeddhisme in Vietnam. De Vinh Nghiem pagode was ook het eerste opleidingsinstituut in Vietnam dat Boeddhistische monniken en nonnen onderwees.

Eén van de vele beelden van arahant (discipelen van Boeddha)
Ik verwachtte ieder moment door iemand op mijn schouder getikt te worden, maar ik zag tijdens mijn hele bezoek niemand. Wel speelde er zachtjes de hele tijd muziek op de achtergrond en trof ik twee niet al te waakse honden achteraan op het terrein. De pagode zou nog steeds wel in bedrijf zijn als religieus opleidingscentrum.
Haaks op de tempels staat een opslagplaats waarin meer dan 3000 houtblokken zijn opgeslagen. Deze bevatten vroege boeddhistische geschriften in het Chinees en het Nom (Vietnamees geschreven met Chinese karakters). De houtblokken konden worden gebruikt om de teksten keer op keer af te drukken. Ze zijn zo bijzonder dat ze al op een andere lijst van UNESCO staan: het ‘Memory of the World’-register, een soort Werelderfgoedlijst voor documenten en archieven.

Gebouwen waarin de houtblokken met geschriften zijn opgeborgen
Het religieuze complex van de pagode bestaat uit vier originele houten gebouwen op een rij, inclusief een klokkentoren. Daaromheen liggen bijgebouwen die vast nog bewoond worden. Ook is er een tuin. Aan de straatzijde is de originele toegangspoort, maar die is nu afgesloten. Je komt binnen via een weg aan de zijkant.
Toen ik alles wel gezien had werd het weer tijd om de terugreis te beginnen. Ik keek buiten nog even hoopvol of de taxi er nog stond, maar dat was niet het geval. Er was geen mens te bekennen op straat. Op de heenweg had ik al gezien dat het zo’n 6 kilometer lopen is naar de doorgaande weg, waar zeker bussen en taxi’s voorbij komen. Dus ik begon maar vast aan mijn wandeling, hopend dat ik eerder nog een taxi of een lift zou kunnen krijgen. Al net buiten het slaperige dorp Tri Yen zag ik op een kruising een groepje mensen staan met tassen, alsof ze op de bus stonden te wachten. Uit omringende dorpen werden er steeds meer mensen daar per scooter afgezet. Ik vroeg het aan één van de jonge meisjes die er bij stonden, en inderdaad: hier komt zo een bus langs naar Bac Giang!

Winderige kruising bij Tri Yen, met geïmproviseerde bushalte rechts
De bus bleek een grote touringcar te zijn. Al snel werd duidelijk waarom: in elk gehucht, op elke straathoek stonden wel een paar studenten te wachten om na het vrije lange weekend terug te gaan naar school of de universiteit. Ze werden gedwongen om met 3 man op een 2-persoonsbankje plaats te nemen en dan stond nog het hele gangpad vol. De conducteur worstelde zich erdoor heen om kaartjes te verkopen. Ik verbaasde me over de prijs: 60.000 dong, net zoveel als de rit vanochtend van Hanoi naar Bac Giang gekost heeft. Dit zou echter maar een kort ritje moeten zijn. Toen de bus de snelweg Bac Giang – Hanoi opdraaide krijg ik het in de gaten: hij rijdt met alle studenten erin meteen door naar Hanoi! Ook helemaal prima voor mij natuurlijk en ik was blij dat ik als een van de eersten was ingestapt zodat ik de hele rit een zitplaats had.