Ik ben hier afgelopen nacht aangekomen, na een vlucht van 4,5 uur en 3440 kilometer vanuit Seoul. Van de vrieskou naar de benauwde warmte – midden in de nacht was het nog 25 graden, en de leden van het welkomstcomité op het vliegveld stonden de passagiers in korte broek en op slippers op te wachten om ze vlot naar hun hotels te brengen.
Voor mijn eerste volle dag op Palau heb ik een auto gehuurd. Ik krijg een Toyota Corolla mee, waarvan het stuur rechts zit (terwijl ze hier ook rechts rijden). De auto’s zijn blijkbaar geïmporteerd uit het linksrijdende Japan. Het is nog een hele tour om de toeristenplaats Koror uit te komen, zo druk is het (vakantie)verkeer. Maar eenmaal over de brug naar Babeldaob wordt het een stuk rustiger. Ik rijd door een weelderig groen landschap opgesierd door grote rode en witte bloemen. Het heeft ’s ochtends een beetje geregend, en zo aan de begroeiing te zien regent het hier vaak genoeg.
Na een uur rijden ben ik in de ‘staat’ Ngarchelong. Deze ligt op het uiterste noordelijke puntje van het eiland. De gemeenten heten hier staten – wel een beetje overdreven voor de paar honderd inwoners die elk telt. Ngarchelong staat bekend om zijn basalten monolieten: bij Badrulchau liggen er 37 bij elkaar op een pittoreske plek langs de kust.
Er zit een mevrouw met kind klaar om de 5 dollar entree te ontvangen. Ik krijg de laatste Engelstalige folder mee en kan dan de trap naar beneden nemen. De basalten blokken liggen bij elkaar op een grasveld. Hier loop je lekker tussen de mooie bloemen en de bijzondere vogeltjes van Palau, misschien wel interessanter dan de archeologische plek zelf. Het is onduidelijk wanneer en waarom deze stenen hier geplaatst zijn, maar het heeft wel iets mystieks.

Blokken van Badrulchau
Eenmaal boven vraag ik aan de mevrouw van de kaartjes de weg naar een ander basaltblok: de stenen grafkist Tet el Bad, die op de lijst van mogelijk toekomstig werelderfgoed staat. Ik moet rechts af, nog verder naar het noorden op het eiland, en dan daar maar verder vragen. Onderweg kom ik nog langs een intrigerend bordje met ‘Japanse vuurtoren’ – het blijkt dat er hier tijdens de Tweede Wereldoorlog een Japanse commandopost was. Je hebt er inderdaad goed uitzicht over de hele noordkust. De kaartjesdame hier geeft me de laatste aanwijzing om bij de stenen grafkist te komen: vraag het bij het vierde huis rechts.
Dat ‘huis’ blijkt het dorpshuis van het vissersdorpje Ollei te zijn. Aan een paar jongens die voor de deur zitten vraag ik waar de grafkist is. Hij blijkt zo’n 20 meter omhoog tegen een heuveltje aan te liggen, zonder enige vorm van toelichting. Het lijkt of ze hem daar gewoon hebben neergegooid en hem daarna vergeten zijn. Het is een sarcofaag met een deksel, geheel gehouwen uit steen. Ook hier is het onduidelijk hoe oud het is, maar waarschijnlijk is hij gemaakt nadat er al contact was geweest met westerlingen. De ‘kist’ heeft een hele tijd tentoongesteld gestaan in een museum, maar is sinds de jaren tachtig weer op zijn oorspronkelijke plek terug.

De stenen grafkist
Mijn Toyota blijkt ofwel een kleine tank te hebben danwel veel benzine te drinken, dus ik moet weer een stuk terug rijden richting Koror om te kunnen tanken. Op de rest van het eiland wonen nauwelijks mensen (in heel Palau maar 21.000), dus er zijn ook geen benzinestations. Gelukkig kost de benzine niet veel, dus ik kan snel weer op pad. Het is inmiddels weer gaan regenen, dus ik ga eerst maar eens naar het nationaal museum. Ook dit staat niet op bordjes aangegeven, maar gelukkig heb ik nog een plattegrond geprint waar het op staat.
In het museum ben ik de enige bezoeker. Het vertelt de geschiedenis van Palau, van het mythologische ontstaan (in werkelijkheid kwamen de eerste bewoners per boot vanuit Indonesië) tot aan de bezetting van de Spanjaarden, Duitsers, Japanners en Amerikanen. De tentoonstelling bestaat vooral uit teksten en oude foto’s en tekeningen. Interessanter is het buitenterrein, waar een gereconstrueerde bai (dorpshuis of ontmoetingsplaats voor mannen) te zien is. Deze bai’s zijn hét symbool van Palau – er staat er zelfs eentje op de stempel die ik in mijn paspoort kreeg bij binnenkomst in dit land.

Facade van de bai bij het museum
De bai is beschilderd met scènes uit legenden en mythes van het eiland. Afgebeeld zijn onder andere de ‘geldvogel’ en een geest met een half gezicht, als waarschuwing wat er met je kan gebeuren als de kwade geest bezit van je neemt.
Een originele bai is nog te vinden in het plaatsje Airai, aan de oostkust van Babeldaob. Gelukkig heb ik wat routeaanwijzigingen op mijn printje met voorbereidingen staan, anders was dit ook lastig geworden. De vraag is of ze met opzet toerisme naar dit soort plekken wil ontmoedigen, of dat men het gewoon niet nodig vindt bordjes te plaatsen (iedereen die er woont weet toch wel waar het is). De Airai bai lijkt op die van het museum, ook geel en in dezelfde vorm. De afgebeelde scènes zijn echter anders. Ook loopt er nog een oud stenen pad naar toe.

Airai bai
Tot slot van de dag kijk ik nog bij de haven van Airai. Hier heb je zicht op nog een mogelijk toekomstig werelderfgoed. Het eilandje Orrak ligt hier vlak voor de kust, en was ooit door een stenen dijk verbonden met Airai. Op Orrak werd steen gehouwen voor het fameuze steengeld van de eilandengroep Yap, hier zo’n 350 kilometer vandaan. Het steengeld bestond uit metershoge ronde stenen, het meest kostbare dat ze op Yap konden bedenken. Op Yap was er geen steen dus in hun hang naar het verzamelen van zoveel mogelijk steengeld, haalden ze het van Palau en met name Orrak. Daarvoor gingen ze een handelsrelatie aan met de mensen van Airai.

Het eiland Orrak
Prettige jaarwisseling, hier oliebollen en kou, wel een heel verschil.
Groeten Geert Jan
Dank je wel. Heb de oliebollen wel gemist.