Wat is het?
Het Mijnlandschap van Cornwall en West-Devon laat de resten zien van tin- en kopermijnbouw uit de 18e en 19e eeuw. Deze streek was toen revolutionair door het industriële gebruik van stoomtechnologie, en wist zo twee-derde van de wereldproductie aan koper te produceren. Het werelderfgoed ligt verspreid over 10 locaties in het zuidwesten van Engeland en bestaat onder meer uit verlaten mijnen, havens, mijnbouwstadjes en kanalen.
Cijfer: 6,5 (Het is een mooi deel van Engeland, heel landelijk en met net iets teveel smalle landweggetjes. De gevolgen van de mijnbouw zijn wel zichtbaar maar niet zo spectaculair.)
Toegang: Ik heb nergens entree hoeven te betalen. In St. Agnes was zelfs het parkeren gratis. Er is ook niet echt iets waar je naar binnen kunt. De locale musea waren nog gesloten tot Pasen.
Hoeveel tijd: Om een beetje een indruk te krijgen ben je toch wel een heel weekend onderweg. Cornwall ligt nog zo’n 2 uur en 3 kwartier rijden van het dichtstbijzijnde internationale vliegveld, Bristol. Ik heb een bezoek gebracht aan 3 van de 10 locaties behorend bij dit erfgoed, maar toch maar een oppervlakkige indruk gekregen. De andere locaties liggen nog veel verder naar het westen. Ik deed het als weekendtrip, en overnachtte in de hoofdstad van Cornwall: Truro.
Opvallend: Vooraf had ik advies gevraagd aan mijn Engelse collega-werelderfgoedspotters over welke plekken in dit uitgestrekte werelderfgoed ik moest bezoeken. Omdat ik maar een weekend had (zaterdagochtend heen, zondagnamiddag terug), viel de keuze op drie plaatsen: de kustplaats St. Agnes, het bijzondere amfitheater van Gwennap en het stadje Tavistock.
Ik kwam tegen de lunch in St. Agnes aan. De zon straalde me tegemoet, en ik had een printje bij me van een 9 kilometer lange kustwandeling. Die ging ik dus meteen maar doen. De route was moeizaam aangegeven, maar echt verdwalen doe je hier niet want altijd is er de zeekust waar je tegenaan loopt. Mijn eerste stop was in de oude haven, waar ik in een zeer traditionele pub een enorme zalmsandwich at terwijl de rest van de aanwezigen zich vooral druk maakte over de tussenstanden van een rugbywedstrijd. Daarna deed ik de rest van de wandeling, langs de kust en met zicht op ruïnes van schattige mijngebouwtjes.
De volgende ochtend reed ik over het typisch Engelse platteland naar de tweede locatie. De rit ging over van die smalle wegen die omzoomd zijn door dikke heggen, zodat je geen kant op kunt als je een tegenligger tegenkomt. Gelukkig was het zondagochtend vroeg, dus zonder kleerscheuren arriveerde ik bij de “Pit” van Gwennap. Hier is een door de mijnbouw gecreëerde put omgevormd tot een amfitheater, waar sinds eind 18e eeuw gepredikt werd door methodisten die zich ontfermden over de lagere klassen.
Een uurtje verderop, net over de grens in het graafschap Devon, ligt Tavistock. Dit stadje dankte zijn voorspoed aan de inkomsten die de lokale Duke of Bedford met de mijnbouw vergaarde. Hij liet er allemaal publieke gebouwen van neerzetten, en ook een honderdtal woningen voor mijnwerkers. Tegenwoordig is het een goed geconserveerd, toeristisch plaatsje met inderdaad een karakteristieke architectuurstijl. Veel industrieels is er niet meer te zien: de gebouwen die met de mijnbouw verbonden waren hebben inmiddels hele andere bestemmingen gekregen, zoals appartementencomplex of theater.
Ik sloot hier mijn korte trip af met een Pasty, een regionale specialiteit die verbonden is met de mijngeschiedenis. De arbeiders namen deze uit de kluiten gewassen pasteitjes mee onder de grond. Ik at er eentje met kaas, bacon en aardappel, en wil niet weten hoeveel calorieën erin zaten.