Wat is het?
Portobelo en San Lorenzo waren twee vestingen aan de Atlantische kust van Panama. De Spanjaarden legden hier in de 17e en 18e eeuw een ring van forten, batterijen en andere militaire bouwwerken aan om hun transatlantische handel te beschermen tegen vooral Engelse piraten. Het fort bij San Lorenzo beschermde de toegang tot de monding van de Chagres rivier, die doorgang bood door Panama naar de Stille Oceaan. Vanuit de haven van Portobelo werd vervolgens het zilver uit Peru naar Europa verscheept.
Cijfer: 7 (Ik bezocht alleen Portobelo, San Lorenzo is niet met het openbaar vervoer te bereiken. De Werelderfgoedlijst staat vol met oude fortificaties, en dit is zeker niet het mooiste of het meest complete. Ook in zijn tijd was het eigenlijk een verdediging van niks: een serie kanonnen op een rij, makkelijk kwijt te raken maar ook eenvoudig weer te heroveren. De restanten van de forten zijn in slechte staat, het lijkt wel of er jaren niets meer aan gedaan is. Dat is ook de reden dat het op de Lijst van bedreigd werelderfgoed staat. Toch hangt er een bepaalde sfeer, en ik ben blij dat ik ook dit stukje Caribisch Panama heb gezien.)
Toegang: Toegang tot de forten is gratis. In het voormalige douanegebouw is een klein museum gevestigd, de entree is daar 5 dollar.
Hoeveel tijd: Ik ben er zo’n twee uur geweest: twee forten bekeken, wat door het plaatsje gedwaald en rijst met kip gegeten in een lokaal restaurant.
Opvallend: Portobelo ligt zo’n 90 kilometer van Panama-Stad, precies aan de andere kant van dit smalle land en dus aan de Caribische kust. Ik ging erheen met het openbaar vervoer: eerst 45 minuten in de expres-bus naar Sabanitas, en daar overstappen op de typisch-Panamese Diablo Rojo (Rode Duivel). Dat is een omgebouwde Amerikaanse schoolbus, overgeschilderd in felle kleuren. In Panama-Stad zijn ze wat naar de achtergrond verdwenen door de komst van de keurige Metrobus, maar hier op het platteland hebben ze nog het alleenrecht. Ze heten “duivels” omdat de chauffeurs als gekken rijden en zich luid toeterend een weg banen door het verkeer.
De chauffeur van de bus naar Portobelo doet het vandaag echter rustig aan. Muziekje aan, en stoppen op iedere straathoek. Ik krijg volop de tijd om van de omgeving te genieten. Van alle landen waar ik ben geweest lijkt het denk ik nog het meest op Cuba, alhoewel het soms ook aan Suriname doet denken. Na een uurtje slingeren over het platteland en door gehuchtjes komen we aan bij het eindpunt van de rit: de kerk van Portobelo.
Ik heb een plattegrondje van de plaats bij me, maar desondanks loop ik eerst de verkeerde kant op. Ik moet de forten toch echt aan het water zoeken, niet verder landinwaarts. Portobelo ligt aan een prachtige baai, zo mooi dat Columbus zelf in 1502 de naam bedacht: “Puerto Bello” (mooie haven). Ook nu dobberen er nog zeker 20 pleziervaartuigen in het water. Met een beetje fantasie lijkt het zelfs op de Baai van Kotor .
Als je naar de staat van de gebouwen kijkt weet je wel dat je niet meer in Europa bent. Mijn eerste schok is eigenlijk al dat je zo het Fort van San Jeronimo binnen kunt lopen: er is geen toezicht of bewaking. Het afval (lege flessen drank!) ligt overal. Maar dat blijkt nog niet het ergste: ongeveer een derde van het fort staat onder water. Dit schijnt al sinds 2011 het geval te zijn. Ze hebben heel attent nog twee grote stenen in het water gelegd zodat je nog op een hoger gelegen deel van het terrein kunt komen. Maar de meeste mensen haken hier al af.
Bij dit fort ligt het oude douanegebouw. Van buiten ziet het er nog indrukwekkend uit, maar op de bovenste verdieping hebben vogels bezit genomen van de nissen en hoekjes. En dus ligt er overal vogelpoep. De begane grond is nog wel in gebruik door mensen: hier zit het museum van de stad. Je krijgt eerst een video te zien over de geschiedenis van Portobelo, en daarna is er een kleine tentoonstelling te bezoeken.
De huizen van de inwoners van Portobelo zien er al net zo beroerd uit als het fort – aangetast door water, weer en wind. De meeste mensen die er wonen zijn afstammelingen van de slaven die door de Spanjaarden te werk werden gesteld, ofwel Antillianen die aan het Panamakanaal hebben gewerkt. Als je het positief wilt bekijken, hangt er een relaxte Caribische sfeer in het dorp. Armoedig en lethargisch zou je het ook kunnen noemen – een buitengebied ver verwijderd van het moderne Panama-Stad.