Vandaag ga ik weer vroeg op pad: ik ga de Caoling Trail lopen, een wandeling in het noordoosten van Taiwan. Daarvoor moet ik om half 8 met de boemeltrein naar het plaatsje Dali. Hemelsbreed ligt het maar zo’n 60 kilometer van Taipei, maar de trein doet er 1 uur en 3 kwartier over. Het eerste uur moet ik zelfs staan: ik ben niet bepaald de enige die vandaag Taipei ontvlucht. De meeste anderen zijn ook in wandeltenue gekleed, maar ze gaan er gelukkig niet allemaal bij hetzelfde station uit.
Als we Taipei achter ons laten is het ook gedaan met het zonnige weer. Het regent zelfs een tijdje, en er staat een harde wind. Ik heb geen regenkleding of paraplu meegenomen, maar gelukkig is het weer droog als we in Dali aankomen. Ook daar stappen zeker nog wel zo’n 30 wandelaars met mij uit.
De Caoling Trail loopt van Dali naar Fulong, en is 8,5 kilometer lang. Al meteen bij het station van Dali staat de route goed aangegeven. Dat blijft trouwens de hele weg zo, het is onmogelijk verkeerd te lopen: er staan borden, er is een aangelegd pad én het stikt van de andere wandelaars.
De meeste mensen lopen de route andersom dan ik, vanaf Fulong. Dan stijg je wat geleidelijker. Maar ik vind het prettiger om in Fulong te eindigen, vandaar kan ik namelijk nog door met de bus naar Jiufen – een oud goudmijnersstadje in de bergen.
Vanaf de grote tempel in Dali is het inderdaad meteen flink klimmen. Het pad is eerst geasfalteerd, en later op de steilere stukken zijn het stenen trappen. Als dat te steil is, kun je ook de geasfalteerde weg blijven volgen dan kom je er ook. Het is een hele kunst om foto’s te maken zonder mensen erop: zeker op de steile stukken loop je in een rij omhoog. Veel Taiwanezen zijn ook met een groep op pad. Rustig genieten van de natuur is er niet bij: kletsen, schreeuwen, radio aan – Taiwanezen zijn inderdaad echte Chinezen.
Na een uur lopen, alleen maar omhoog, sta ik bovenop de pas. Het waait hier verschrikkelijk. Normaal kun je ook ver kijken, maar nu zie je vooral mist. Er is een groot paviljoen gebouwd en daar rust ik even uit met mijn zelf meegebrachte drinken en Japanse zeewierzoutjes.
Daarna daal je door de vallei af richting Fulong. Dit is het mooiste stuk van de route. Hier staat ook het zilverriet dat in deze periode in bloei zou moeten staan. Ik had het me wat spectaculairder voorgesteld, maar ik denk dat dit het is.
Het pad loopt verder langs wat typisch Chinese bezienswaardigheden, zoals de “Tijgerinscriptie”. Een generaal schreef het woord “tijger” in een rots, en vanaf dat moment was deze route veilig te belopen. Het is zelfs een nationaal monument.
Ik verbaas me verder over de variatie aan wandelaars die me tegemoet komt. Gezinnen met kleine kinderen, mensen met hun schoothondjes (het is nog een hele tippel voor een teckel) en ook heel veel gebogen oudjes. Echt geoefend hoef je niet te zijn voor deze wandeling.
Het pad eindigt eigenlijk bij het Yuanwankeng Waterpark. Vandaar zou je met een shuttlebus naar het station van Fulong kunnen, maar die zie ik nergens. Ik doe dus maar net als de anderen, en loop nog 4 kilometer door. Weer een heuvelrug over, een vervelend stuk als je er eigenlijk al genoeg van hebt. Een paar grote zwarte vlinders met turquoise vlekken op hun rug zorgen voor wat afleiding.
Nabij Fulong gaat de zon eindelijk ook schijnen. Het is de hele tocht wel droog gebleven, maar het was niet zo warm als gisteren en zwaar bewolkt. Ik heb 3,5 uur over de wandeling gedaan, het was continu stijgen of dalen. De route eindigt heel netjes bij het station van Fulong, het is net een NS-wandeling.
Ik ga echter niet met de trein terug naar Taipei. Bij het bezoekerscentrum in Fulong lunch ik eerst met een cappucino en een belegd broodje. Bij het café voor de deur blijkt ook de bus te stoppen naar mijn volgende bestemming: Jiufen. Er staat er al eentje klaar net als ik het eten op heb. Voor weer een schijntje (0,75 EUR) geniet ik nog maar eens van het openbaar vervoer hier in Taiwan.
We rijden eerst een flink stuk langs de noordkust. De golven zijn nog steeds erg hoog. Zandstrand is er hier niet, wel veel rotsen. Er zijn ook veel mensen aan het vissen, en dagjesmensen aan het fotograferen. Het plaatsje Jiufen stamt uit de tijd dat goudzoekers deze streek onveilig maakten, eind 19e eeuw. Het ligt meer landinwaarts, en is gebouwd tegen een helling.
Helaas ben ik ook hier niet de enige: dit is nog meer binnen het bereik voor een uitje vanuit Taipei. En zo op zaterdagmiddag zijn ze massaal gekomen. Ik sjok tussen de menigte de oude hoofdstraat van Jiufen door. Souvernirwinkels en eettentjes wisselen elkaar af. Het is een hele lange straat, en ik ben bang dat ik ook weer door de drukte terug moet. Helemaal niet leuk. Gelukkig zie ik een zijstraat: daar is het wat rustiger, en plotseling ook een stuk mooier.
Het oude centrum van Jiufen staat bekend om zijn oude houten huizen en theehuizen. Je moet wel goed zoeken, maar ik weet toch het juiste plein te vinden. Dat is zeker een mooi stukje. Vandaar kun je ook onderlangs teruglopen richting het “begin” van de stad. Lekker rustig ook. Vlakbij de bushalte staat nog een bonte Taiwanese tempel. Morgen ga ik pas “serieus” tempels kijken, maar deze Daitian tempel is toch een fijn voorproefje. Hij is zo bont! Van binnen is-ie fluorescerend roze. En buiten zijn de draken ook kleurrijk levensecht uitgebeeld.
Tegen half 4 neem ik de bus terug naar Taipei. Ik weet me via een scrum in de eerste bus te werken die langs komt. Er staan zeker al 60 mensen te wachten bij de bushalte, maar de bus stopt toevallig voor mijn neus. Bovendien ben ik een stuk langer en breder dan de gemiddelde Taiwan-Chinees. Twee oudjes weten nog onder mijn armen door te kruipen, maar ik verzeker me van een zitplaats voor de comfortabele rit van 5 kwartier terug naar de stad.