Twee jeeps brengen ons in de ochtend vanaf Caiman House in Yupukari naar de start- en landingsbaan van Karanambu. We rijden voor het laatst over de savanne, vlakbij waar we een paar dagen geleden de reuzenmiereneter “vonden”.
De start- en landingsbaan is ook niet meer dan dat: een egale strip waarop kleine vliegtuigen kunnen landen. Er staan twee houten banken onder een overkapping naast, daar kunnen de passagiers in de schaduw wachten. Personeel is er niet. De vlucht is weer met een Cessna Caravan, het meest gebruikte vliegtuigje hier in Guyana. Er passen 12 passagiers in, en het is heel krap van binnen. Bij landing blijken er al 6 mensen in te zitten die opgestapt zijn in Lethem. Eén van onze groep moet dus plaatsnemen in de stoel van de co-piloot.
De vlucht naar Georgetown duurt een uur en een kwartier. Aan het eind vliegen we door een regenbui, en dat is heel hobbelig in zo’n klein vliegtuig. We stuiteren alle kanten op, het lijkt we op de rit met de truck over die slechte hoofdweg naar Iwokrama. Maar we landen veilig op Ogle Airport, het binnenlandse vliegveld van Georgetown.
Aangekomen in het centrum gaan we eerst lunchen. Dat doen we bij Shankar’s, een populair Indiaas restaurant. Het smaakt inderdaad goed, en de pittige kip curry met roti is een welkome afwisseling van het eten in het binnenland.
De harde kern van ons reisgezelschap gaat daarna meteen door met de afsluitende City Tour door Georgetown. Ik heb aan het begin van de reis deze route al voor een deel zelf gewandeld, maar ik hoop vandaag op zonniger foto’s. We gaan met z’n vijven in een minibusje.
We rijden heel wat rond, en ik zie dit keer meer mooie oude houten huizen dan ik twee weken geleden heb kunnen ontdekken. Ze zijn er dus wel, maar ze zijn vaak goed verstopt en sommige zitten erg slecht in de verf.
We gaan binnenkijken in één van deze pareltjes, het is nu het Walter Roth Antropologisch Museum. Op twee verdiepingen zijn voorwerpen tentoongesteld over het leven van de oorspronkelijke bewoners van Guyana, verschillende indianenstammen. We hebben net twee weken tussen hun nakomelingen doorgebracht (vooral bij de Makushi), dus dat is leuk om te zien. We komen er achter dat de langwerpige rieten mand die we regelmatig zagen toch echt geen pijl-en-booghouder is, maar wordt gebruikt op de cassaveplantages.
Aan de randen van het centrum zijn nog een paar opvallende standbeelden en monumenten geplaatst. “Omdat elk land ze heeft, moest Guyana ze ook hebben”, aldus de gids.
Tot slot bezoeken we de Botanische Tuin. Dit ís een van de meest geroemde bezienswaardigheden van Georgetown, maar je wordt er niet vrolijk van. Er loopt een asfaltweg dwars doorheen, en daaraan staan allerlei auto’s geparkeerd. Mensen hangen in en om hun auto, houden een soort stadspicknick. Ook wij rijden er met ons busje dwars doorheen.
We stappen alleen even uit bij de brug waarvandaan je lamantijnen zou moeten kunnen zien. Een paar van deze “zeekoeien” komen elke dag aan het eind van de middag voorbijzwemmen om wat vers gras uit de botanische tuinen te eten. Helaas zien we ze niet, we zijn wellicht nog een uurtje te vroeg. Het water in de kanalen is trouwens erg vervuild, het verbaast me dat er überhaupt nog wilde dieren kunnen leven.