Ik had mijn reisprogramma zo opgesteld dat ik de laatste twee dagen ten volle zou benutten, en doodmoe het vliegtuig in zou gaan. Gisteren met de fietstour was dat helemaal gelukt. Toen ik vanochtend weer op gang moest komen voelde ik vooral de vermoeidheid in mijn armen nog.
Vandaag ga ik de hele dag naar Kamakura: hoofdstad van Japan tussen 1192 en 1333, en mogelijk nieuw werelderfgoed in 2013. Het is ook de plek waar het boeddhisme vaste voet aan de grond kreeg in Japan, binnengekomen vanuit China. Wat er te zien is? Tempels, heel erg veel tempels. Op de plattegrond die ik bij de tourist infomation oppik tel ik er 61. Vooraf heb ik een lijstje gemaakt van de 6 meest interessante, en die ga ik dus langs.
De boeddhistische tempels en Shinto-schrijnen liggen verspreid in en om het plaatsje Kamakura. Vanaf het station loop ik eerst naar het centrale deel, naar het grootste en belangrijkste schrijn van de stad: Tsurugaoka Hachimangu. Althans, dat is de bedoeling maar ik heb meteen al moeite met de weg te vinden. Uiteindelijk kom ik er van de zijkant binnen. Het is vooral erg groot, en met feestdagen ook stervensdruk.
Erg lang kan het me niet boeien, en ik loop weer verder. Nu naar het noorden van de stad. Helaas is het lopen hier niet zo plezierig als bijvoorbeeld in Hiraizumi: er is druk verkeer op de straten, en van een trottoir is nauwelijks sprake. Het is ook nog eens flink heet, en mijn hersens weten na al dat fietsen van gisteren niet zo goed meer hoe ze mijn benen in de wandelstand moeten zetten.
Uiteindelijk weet ik Hokokuji te bereiken. Dit is één van de Zen-boeddhistische tempels van Kamakura. Het is vooral bekend vanwege zijn bamboe”bos”. Echt op z’n Zen’s is er een minibosje aangelegd van een paar vierkante meter – ze moeten je gemoedsrust brengen. En inderdaad is het er veel aangenamer dan langs de drukke weg.
Op weg naar Hokokuji was ik al geïntrigeerd geraakt door drie Duitsachtige “Konditoreien” die hier aan de straat zitten. Ik krijg al helemaal visioenen van appeltaart. Na snel nog even bij de zeer oude Sugimotodera tempel te hebben gekeken, stap ik binnen bij Konditorei Bergfeld. Het straalt er al meteen vanaf dat het er erg duur is. Samen met de serveerster loop ik de keuze aan gebak door – Europees aangepast aan de Japanse smaak. Het cakeje gevuld met pruimen lijkt me het nog het minst erge. Samen met koffie komt dat neer op 8,40 EUR.
Ik heb de extra energie wel nodig, want ik moet nu naar de andere kant van de stad lopen. Hiervoor snijd ik eerst in een half uur of zo het centrum dwars door, tot aan de Jochji tempel. Daar achter begint namelijk een wandelpad van 3 kilometer dat je langs nog meer interessante tempels leidt, en uiteindelijk eindigt bij de Grote Boeddha van Kamakura.
Het fijne aan het wandelpad is dat je eindelijk verlost bent van de drukte van de auto’s om je heen. Het minder fijne is dat het veel klimmen en dalen is, over de in Japan zo gebruikelijke boomwortels waar je zo lekker over kunt struikelen. Er zijn veel andere wandelaars onderweg. Iedereen begroet mij met een hartelijk Konnichi Wa.
Pas tegen het eind van het pad stuit ik op de eerste interessante tempel. Of eigenlijk is het een Shinto-schrijn: Zeniaraibenzaiten. Hier loopt een stroompje door een grot, en het verhaal gaat dat als je daarin je geld wast, je hoeveelheid geld zal toenemen. Dat is niet tegen dovemansoren gezegd aan de vele Japanse schoolkinderen die hier aanwezig zijn. Driftig wassen ze hun muntjes van 1 Yen.
Het is me ook bij andere tempels in Japan al opgevallen: ze draaien heel wat omzet door de schoolkinderen. Er is altijd volop goedkope prullaria te koop, en ijsjes en snoep.
Ik ben blij dat ik even verderop het einde van het wandelpad heb bereikt. Ik heb geloof ik wel een tempel gemist, maar ja. Ik heb spierpijn en wil eerst eten. Het is al half twee. Ik sjok dus door de straten vol souvenirwinkels op zoek naar een restaurantje. Veel verder dan een Okonomiyaki-tentje kom ik niet. Deze gevulde Japanse pannenkoek is wel lekker voor een keertje. Het duurt alleen wel lang voordat-ie klaar is. Meestal staat het eten hier in Japan binnen twee minuten voor je neus, maar deze moet eerst nog een kwartiertje aan je tafel gebakken worden. “Heb je honger?” vraagt de serveerster al. Euh, ja!
Na het eten ga ik de laatste twee tempels langs. De Hasedera-tempel is de eerste, en meteen de mooiste van de hele dag. Het staat vol met Jizo-standbeeldjes ter nagedachtenis aan gestorven kinderen. Het is een heel groot tempelcomplex, tegen de heuvelrug aan en dus weer veel trappenlopen. Er is een grot gewijd aan de godin Benzaiten (waar je kleine gele benzaiten-tjes kunt offeren), en het klapstuk is het ruim 9 meter hoge met goud bedekte standbeeld van de boddhisatva Kannon met 11 hoofden.
De populairste bezienswaardigheid van Kamakura heb ik tot het laatst bewaard: de Grote Boeddha. Het is een bronzen standbeeld van meer dan 13 meter hoog. Het staat op zijn eigen binnenplaats te stralen. Vroeger stond-ie binnen in een tempel, maar die is door zware weersomstandigheden verloren gegaan. Sindsdien staat-ie in de openlucht, en dat is wel zo mooi.
Beste Els,
Min of meer toevallig las ik je interessante reisverslag over Kamakura. Als kind zag ik in 1947 een plaatje van het grote beeld in mijn aardrijkskundeboek en nam ik me toen voor daar ooit eens naartoe te gaan. Ik was er voor het eerst in 1984 en heb de grote Boeddha daarna elke keer, dat ik in Japan was, bezocht. Het is en blijft een grootse ervaring.
Hartelijk dank voor je verslag.
Joop van Lier