De eilandengroep Okinawa ligt zo’n 2100 kilometer ten zuiden van Tokyo. Dat is 3 uur vliegen, en dat nog eens bovenop de 10,5 uur vanuit Nederland naar Japan. Het subtropische Okinawa is een populaire vakantiebestemming voor de Japanners. Mijn vlucht met Skymark Airlines is echter lang niet uitverkocht: maar ongeveer 25 van de 180 plaatsen zijn bezet. Ik heb dus 3 stoelen voor mezelf om wat slaap in te halen.
De vlucht landt in Naha, de hoofdstad. Ik had een beetje een exotisch paradijsje verwacht, maar het is vooral heel erg Japans. Rustig, netjes, georganiseerd. Reclames en niet-commerciële uitingen lijken zich uitsluitend te richten op een doelgroep van 11-jarige meisjes: vrolijke figuurtjes, pastelkleuren en opwekkende muziek geven aan wat je allemaal wel en niet mag of moet.
De meest handige vorm van openbaar vervoer in Naha is de monorail, een spoorlijn enkele tientallen meters boven de grond. Voor 6 EUR mag je er 24 uur onbeperkt mee reizen. Dat doe ik volop op mijn eerste volledige dag hier. Om 8 uur rijd ik naar het eindpunt in het noorden, Shuri-ji. Shuri (in de heuvels) en Naha (haven) waren vroeger twee steden, maar ze zijn aan elkaar gegroeid. Nu is het een grote massa huizen en flats – er wonen ruim 300.000 mensen.
Shuri was de stad waar de koningen van het Ryukyu-koninkrijk woonden. Dit Ryukyu was een zelfstandige staat, totdat het in de 17e eeuw door Japan werd geannexeerd. Uit de Ryukyu-periode is nog veel overgebleven, en dat wordt met lokale trots gepresenteerd. De eilanden hadden in die tijd veel contact met China, wat in de bouwstijl terug te zien is. De inwoners hingen een natuurgodsdienst aan, en nu nog zijn er tempeltjes en heilige plekken op Okinawa waar de natuur vereerd wordt. In Shuri zie je dat terug in Sonhyan-utaki, een stenen poort die toegang gaf tot een (nu verdwenen) heilig bos, en in Suimui Uitaki, een van de ceremoniële plaatsen op het binnenterrein van het Shuri-kasteel.
Het Shuri-kasteel is verreweg de populairste bezienswaardigheid van Naha. Ik ben er al bij openingstijd, half 9, maar zeker niet als enige. Busladingen vol zijn er, vooral veel scholieren. Het kasteel ligt op een heuvel en wordt omringd door lange, grijze stenen muren, typisch voor hier. Ze worden af en toe onderbroken met poorten in Chinese stijl. Ook het vele rood en de leeuwen bij de ingang doen aan China denken.
Het kasteel is in de Tweede Wereldoorlog met de grond gelijk gemaakt. Pas in 1992 is het in volle glorie hersteld. Als je je schoenen in een door dames in klederdracht aangereikt plastic tasje stopt, mag je naar binnen in het felrode paleis dat in het centrum van het kasteelcomplex staat. Heel veel te zien is er niet, en het is allemaal ook nieuw natuurlijk.
Een minuut of 5 verwijderd van het kasteel ligt het mausoleum van de Ryukyu-koningen. Het is maar een paar honderd meter lopen, maar hier is het veel rustiger. Ik ben zelfs de enige op het binnenterrein. Achter de lange grijze muren bevinden zich drie poorten waarachter de notabelen in graftombes bijgezet werden. Daar mag je nu niet meer bij, het enige dat je ziet is de sobere buitenkant. Het spreekt mij wel aan, mede omdat het er veel origineler uitziet dan het kasteel.
Tijd om Shuri weer te verlaten. Het is pas half 11, maar ik heb nog een heel programma gepland (Naha-in-één-dag). De volgende bestemming zijn de tuinen en het koninklijk buitenverblijf. Hier kun je niet met de monorail komen, maar wel met stadsbus nummer 5. Deze rijdt gelukkig frequent over de hoofdstraat van Naha. Na een kwartiertje meen ik “Shikina-en” te verstaan van de dame op het bandje dat in de bus de haltes voorleest. Gelukkig staat er ook nog een groot bord, dus ik stap bij de juiste halte uit.
Deze landschapstuin is ook een voorbeeld van de Chinese invloed op het Ryukyu-koninkrijk. Het wandelpad slingert zich rond een centrale vijver, met Chinese bruggetjes en een zeshoekig paviljoen. Het is een lekkere plek om wat rond te lopen omdat de bomen de brandende zon tegenhouden. Behalve een paar Japanse bejaarden is er niemand op het terrein.
Ik neem de bus terug naar het centrum, en lunch daar met een broodje en cappucino bij Doutor – een koffieketen die ik nog van mijn vorige Japan-reizen ken. De zaak ligt aan de Kokusai Dori, dé hoofdstraat en winkelstraat van Naha. Gisteravond liep ik hier ook al even. Het is onvoorstelbaar hoeveel kitscherige rotzooi hier te koop is. Nog erger is het in de overdekte zijstraten. Maar ik moet hier vandaag weer door, want er tussenin ligt de Makishi-markt.
De markt is ook overdekt én gekoeld. Het is kleiner dan ik gedacht had, een paar rijen maar. Maar bijna alle kramen hebben voor mij erg exotisch uitziende waar. Uitgestald ligt zo ongeveer alles wat je uit zee kunt scheppen: zeewier, schelpen, en kleurrijke vissen. Ik geloof niet dat ik ooit zo’n felblauwe vis als hier gezien heb.
Na ook nog even de kramen met varkenspootjes bewonderd te hebben, stap ik weer in de monorail voor het laatste doel van vandaag: het provinciaal museum. Het blijkt een enorm gebouw te zijn, een moderne uitvoering van de Ryukyu-kasteelbouw met grijze, lange muren. Ze hebben een kunstmuseum en een historisch museum. Alleen in dat laatste ga ik naar binnen.
De geschiedenis van Okinawa blijkt vrij simpel te vertellen te zijn. In vijf ruimtes leer je alles over de natuurlijke en menselijke historie. De Ryukyu waren weliswaar goede bouwers en handelaars, maar veel moois hebben ze niet nagelaten. Het grootste deel van de bevolking was druk met landbouw, en de bovenlaag sloot zich op achter de hoge muren van de kastelen.
Aan het eind van de permanente collectie is nog een paar meter ingeruimd voor de Tweede Wereldoorlog en de Amerikaanse bezetting van Okinawa. De begeleidende tekst noemt die laatste periode (tot 1972) een “ordeal” (beproeving) – 90% van de gebouwen was verwoest en voedsel was schaars. Er is nog veel anti-Amerikaans sentiment hier, mede door de 14 legerbases die er nog steeds zijn en die 18% van het oppervlak van het eiland beslaan.
Als je hier als westerling rondloopt denken ze ook meteen dat je een Amerikaan bent, dat merkte ik gisteren al. Niet dat je dan met de nek aangekeken wordt hoor, ik heb al weer wat staaltjes Japanse beleefdheid in ontvangst mogen nemen (sta je even voor een routebord te kijken, snelt er meteen iemand naar je toe met een Engelstalige kaart).