De dag begint niet zo goed. De eigenaresse van mijn pension vindt dat ik bij het ontbijt echt een stuk van haar zelfgebakken yoghurttaart moet proeven. “Een klein stukje maar”, zegt ze, terwijl ze een forse taartpunt op een schaaltje schuift en bij me op tafel neerzet. Protesteren heeft geen zin. En ik wilde nog wel weer beginnen met afvallen deze vakantie. Ze stopt er nog wat complimentjes bij: “Wat spreek je goed Spaans! Dat leer je vast snel omdat je alleen reist.”
De tweede actie van de dag gaat ook al niet zoals ik gepland had. In de grote parkeergarage van Teruel waar ik mijn auto voor de nacht gestald heb, blijkt er maar op één verdieping een automaat te zijn om te betalen. Natuurlijk niet op de verdieping waar ik de auto heb staan, dus dat wordt eerst flink zoeken. Bij de automaat aangekomen blijkt dat hij niks anders lust dan biljetten van 5 of 10 EUR. Zucht, die heb ik natuurlijk niet. Dus maar weer teruglopen naar het pension om te wisselen.
Om 10 uur zit ik dan eindelijk in de auto voor de rit van een half uur naar de Sierra de Albarracín, een rotsachtig natuurgebied.
De valse start is snel vergeten wanneer ik de kale vlaktes rond Teruel achter me laat, en de bergen in rijd. Een deel van de bomen laat zich in zijn beste herfstkleuren zien. Na elke bocht komt er weer een ander panorama tevoorschijn. Ik besluit te stoppen bij de eerste parkeerplaats. Hier leidt een pad naar de overblijfselen van een Romeins aquaduct. Niet veel meer dan een soort tunnel door de rotsen. Maar oh wat een prachtomgeving! Ik begin spontaan allerlei plantjes te fotograferen.
Een paar kilometer verderop kom ik bij het plaatsje Albarracín. Zelfs in de ochtend is het er al flink druk met toeristen. Mijn plan is om er later op de dag te gaan lunchen. Eerst wil ik het werelderfgoed hier in het park bekijken, en de zeedennen zien waarmee de berghellingen bedekt zijn.
Mijn eerste stop voor het werelderfgoed is bij de Abrigo de la fuente del Cabrerizo. Er staat gelukkig een bordje langs de kant van de weg, en er is een klein parkeerterrein waar al een stuk of 10 auto’s staan. Dit park is erg populair bij Spaanse toeristen, zelfs in november.
Het is heerlijk weer en ik heb wel zin in een wandeling. Dat komt goed uit want zodra ik mijn uitgeprinte beschrijving van deze plek nog eens doorlees, blijkt dat ik helemaal naar het dal moet lopen om mijn eerste paneel met Mediterrane rotskunst te zien. Ik loop eerst langs het uitzichtpunt vanwaar je een mooi zicht hebt op de karakteristieke rode rotsen en groene dennen.
Na een minuut of 10 steil dalen kom ik onderaan in het dal. Daar wijzen pijlen me verder de wildernis in. De grond is drassig, af en toe moet ik over een stroompje springen. Er is een duidelijk maar smal pad, half overgroeid door struiken of bedekt met takken. Ik vraag me af hoeveel mensen helemaal naar deze rotstekeningen lopen – de mensen die horen bij de auto’s boven kom ik in ieder geval onderweg niet tegen.
Door mijn ruime ervaring met het bezoeken van “rotskunst” binnen het werelderfgoed heb ik al wel geleerd me er niet teveel van voor te stellen. De tekeningen of schilderingen zijn meestal heel primitief, en soms ook moeilijk te onderscheiden. Hier staat er een rood ijzeren hek omheen, zodat je op een paar meter afstand blijft. Er staat een bord bij waar je naar moet zoeken en wat het betekent. Veel meer dan een reliëf zie ik er niet in.
Ik klim weer 20 minuten de berg op, terug naar mijn auto en op weg naar meer en hopelijke betere rotstekeningen. Bij de volgende parkeerplaats is het zo druk dat ik besluit die maar over te slaan en verder te rijden. De wegen hier zijn goed geasfalteerd, maar smal en bochtig. Opeens verschijnt er een ander klein autootje in mijn achteruitkijkspiegel. Hij probeert me in te halen maar dat lukt hier niet. Plots komen we allebei tot stilstand: er is een ongeluk gebeurd op de weg voor ons. Uit de auto achter mij springt een man met een koffertje – aha, dat is vast de dokter! Zonder zwaailicht kan ik dat natuurlijk niet zien. Er is al politie bij het ongeluk, het lijkt dat een motorrijder een schuiver heeft gemaakt. De weg is helemaal versperd. Er zit niks anders op dan een stukje achteruit terug te rijden.
Ik kom weer bij de volle parkeerplaats, maar ik weet achteraan gelukkig nog een plekje te bemachtigen. Het ligt bij het grootste bezoekerscentrum van het park. Dit is het gebied van de zeeden, een conifeer die alleen in het Middellandse Zeegebied voorkomt. De boom produceert hars dat in verf en lijm en zo verwerkt wordt. Het zijn mooie bomen met een piramidevormige groene kroon. Ze dragen ook grote denneappels.
Dit deel van het park zit vol met rotstekeningen. Ik bezoek twee groepjes van twee panelen. Ze zijn gelukkig gemakkelijker te bereiken dan de eerste van vanochtend. Maar nog steeds moet je een stukje over en tussen rotsen klauteren. Dat hoort er overal ter wereld wel bij als je deze dingen wilt zien – omdat ze zo afgelegen en beschut liggen, zijn ze ook goed bewaard gebleven. De beste tekening hier blijkt een groep van witgeschilderde stieren te zijn (hoe Spaans).
Toen ik van de ene groep rotsschilderingen naar de andere reed kwam ik een groep jongeren tegen die midden op de weg liepen. Het was een bont, alternatief gezelschap, met een stel honden erbij. Wat echter het meest opviel was de grote last die de jongens op hun rug droegen. Het leken wel matrassen. Ze zouden toch niet gaan wildkamperen en dan hun eigen matras meenemen?
Pas als ik ze van dichterbij zie op de parkeerplaats begint er een lichtje bij me te branden: het zijn rotsklimmers die hun eigen matten meenemen om de val te breken. De rotsen hier zijn niet alleen populair bij kijkers naar de rotstekeningen, maar ook bij klimmers. Op het parkeerterrein staan tot camper omgetoverde busjes, met de vaat op het dak om te drogen. Het ziet er naar uit dat ze hier het hele weekend blijven staan. Genoeg rotsen om te beklimmen in ieder geval. Het zou me niet verbazen als de klimmers op nieuwe rotstekeningen stuiten: de meest recente die ik zag was ook pas in 1981 “ontdekt”.
Om twee uur besluit ik dat ik genoeg rotsschilderingen en bossen heb gezien voor vandaag. Via Gea de Albaraccín rijd ik in een half uurtje terug naar het dorp Albarracín. Daar kan ik mijn auto kwijt op een grote gratis parkeerplaats even buiten het oude centrum. Het blijkt al snel waarom: de smalle straatjes zijn vooral gemaakt voor voetgangers, ezels en andere lastdieren. Het lijkt Fez in Marokko wel!
Een bijzonder sfeervol stadje inderdaad. Ik strijk bij het eerste restaurant in het centrum neer voor een Dagmenu. Mijn lichaam heeft zich al helemaal gewend aan het Spaanse eetritme, zodat eten om half 3 ’s middags helemaal normaal voelt. Spaanse dagmenu’s zijn goede en goedkope opties voor een warme maaltijd: hier kun je kiezen tussen een 3 gangen menu voor 13 of 20 EUR. Helaas bestaat de Spaanse keuken wel vooral uit vlees, vlees en worst. De salade die ik me vanochtend in het vooruitzicht had gesteld wordt dus ook vervangen door bruschetta met tomaat en ambachtelijke ham uit Teruel. En dan volgen er nog twee gangen. Ik hoop dat ik genoeg energie verbruikt heb bij het klimmen en wandelen vandaag om dat te kunnen verantwoorden.