Voor het eerst sinds mijn vertrek uit Laos eind maart begint het echte reisgevoel weer te komen. En sta ik weer eens met halve aanwijzingen op zak langs de kant van de weg. Dit keer bij een bushalte waar de minibus naar mijn bestemming voor vandaag, de ruïnes van Pachacamac, zou moeten stoppen. Tientallen, misschien wel honderden busjes rijden af en aan over de Avenida Grau in het centrum van Lima. De bestemming staat voorop de bus, en de hoofdpunten van de route op de zijkant. En als dat nog niet genoeg is, is er altijd nog de conducteur die luid roepend uit de deuropening hangt.
Al na een paar minuten stopt er een minibus met opschrift “Pachacamac”. Snel klaar, denk ik. Maar de conductrice schudt het hoofd bij mijn vraag of ze naar “Las Ruinas” gaat. “Nee, nee, je moet een bruin busje hebben”. Oh. Zou ze misschien wit met bruine strepen bedoelen? Maar dat blijkt ook niet de goede bus te zijn. Na een minuut of 10 heb ik bussen in allerlei kleuren hebben zien voorbijkomen, zoals sushi op een lopende band. Misschien was het toch slimmer geweest om een taxi te nemen, dan weet je tenminste zeker dat je er komt. Mijn geduld wordt echter beloond als er een inderdaad geheel bruin busje stopt met “Pachacamac” erop en een conducteur die me binnen laat.
De rit van ruim 30 kilometer kost 30 Sol (0,75 EUR). Daarvoor krijg je ook nog eens volledige stadstour door de zuidelijke helft van Lima. Het is een uitgestrekte stad, erg dichtbevolkt en vol verkeer. Het busje stopt bij alle haltes (minstens een stuk of 30) en voor iedereen die zijn hand opsteekt langs de kant van de weg. Maar erg vol wordt het toch niet binnen, er zijn zoveel busjes onderweg met dezelfde bestemming dat je nooit echt hoeft te wachten.
Aan de zuidoostkant van de stad komen we ook de eerste sloppenwijken tegen. Ze liggen tegen de berghellingen geplakt, op de steilste stukken. Zo te zien zijn het nog wel allemaal stenen huizen, dicht op elkaar. Er is een grote markt op straat, en er rijden tuktuks de steile straten omhoog. Even buiten de stad zien de wijken er nog breekbaarder uit. Ze zijn gebouwd op zanderige hellingen, een soort grote duinen. Het lijkt alsof een flinke regenbui of een aardbeving de huisjes zo van de kaart zouden vagen.
Het busje zet me af voor de ingang van het ruïnecomplex. Omdat de ruïnes een uitgestrekt gebied bestrijken en grotendeels onder het zand liggen, is rondlopen met een gids hier aan te raden. Bij de ticketkiosk dient zich echter een probleem aan: ze hebben geen wisselgeld voor mijn 100 Sol (25 EUR). Dan moet het maar zonder gids, ik heb nog net genoeg kleingeld om de entree te betalen en voor de bus terug.
Tegen het einde van de rit is het steeds mistiger en kouder geworden. De befaamde grauwe deken over Lima – gisteren was het hier nog prachtig weer, maar de stad gaat 9 maanden van het jaar schuil onder vieze smog. Je ziet bijna niks meer.
Het complex van Pachacamac herbergt de restanten van een religieus centrum ter ere van de god Pachacamac. Het was een pelgrimsplaats voor een opeenvolging van pre-Columbiaanse beschavingen, tussen de jaren 200 en 1532. Van de Lima, de Wari, de Ichma tot de Inca’s.
Bij de ingang is een klein museum. Ze hebben een paar voorbeelden van bijzonder vreemd gevormd Wari-keramiek. En omdat het hier zo droog is, is er hier zelfs pre-Columbiaans textiel bewaard gebleven. De route over het terrein wijst zich vanzelf. Het is wel goed zelf te lopen. Er staan borden met opschriften in het Spaans en Engels om aan te geven wat het is waar je naar staat te kijken. Die uitleg is wel nodig want het meeste moet hier nog opgegraven en gerestaureerd worden. Je ziet op het terrein veel mensen aan het werk: aan het graven en stenen sjouwen.
Het meest de aandacht trekt de Tempel van de Zon. Dit is een grote piramide, waar je via een steil pad naar boven kunt lopen. De piramide-vorm is goed bewaard gebleven, maar verder is er niet veel meer te zien dan het uitzicht over de buitenwijken van Lima.
Zo langzamerhand zijn er ook meer toeristen op het complex gearriveerd. Ze zijn met auto, taxi en tourbusjes gekomen. Met het openbaar vervoer komen en te voet de ruïnes verkennen is blijkbaar niet zo gebruikelijk. De inzittenden van één auto wenken me om me een lift te geven, maar ik loop net zo lief. Het is nog steeds grotendeels bewolkt dus niet zo heet.
Verderop op het terrein liggen nog minstens drie plekken die erg de moeite waard lijken te zijn als ze volledig zijn hersteld. De eerste is de Beschilderde Tempel – hier zijn rode en gele afbeeldingen van dieren, planten en andere figuren gevonden op de muren. Helaas mag je hier niet naar binnen. Dan is er de Noord-Zuid Straat. De Wari stonden bekend om hun uitgebreide wegennetwerk, wat ze gebruikten om hun grote rijk onder controle te houden. En tot slot een tweetal grote piramides uit het Ichma-tijdperk (900-1470): ze liggen aan een centraal plein, en hebben steile gemetselde “opritten”.
Na zo’n anderhalf uur heb ik mijn ronde door het zand voltooid. Het is geen erg spectaculaire plek, maar doordat er flink aan gewerkt wordt geeft het de indruk dat er veel meer te zien zal zijn over een aantal jaar. Voor nu beschouw ik het maar als het eerste voorproefje van de vele mooie ruïnes die ik hier in Peru hoop te gaan zien.
Een gedachte over “Pachacamac”