Om 9 uur rijden we Kumasi uit. Dat duurt makkelijk een half uur, want het is een grote en drukke stad. De zon brandt al flink de auto in. Ik vermaak me prima met het leven langs de weg. Je ziet heel veel grote borden langs de weg staan. Die zijn van politici, kerken, mobiele telefoonmaatschappijen en .. iets wat ik buiten Ghana nog nooit eerder had gezien: overleden personen. Families zetten als een soort rouwadvertentie een groot reclamebord langs de weg, met daarop een grote foto van de overledene plus diens naam en leeftijd. Opvallend is dat er veel zijn met een heel hoge leeftijd: 105 jaar heb ik een paar keer gezien, en één keer meende ik zelfs 130 jaar te lezen. Dat lijkt me wat sterk, het moet dan wel de oudste mens ter wereld geweest zijn.
We rijden eerst noordwaarts, naar het dorpje Ntonso. Daar staat al iemand ons op te wachten. Hij is gebeld (leve de mobiele telefoon) over mijn komst. In Ntonso maken ze Adinkra-stoffen. Dat zijn met symbolen beschilderde kleden waarin een overledene wordt gewikkeld. Zo kan hij een boodschap doorgeven aan anderen die al in het hiernamaals zijn.
Een deel van het dorp beschildert de stoffen nog helemaal op traditionele wijze. Mijn gids laat me zien hoe boombast fijn wordt gestampt tot een soort touw. Dat wordt gekookt en steeds verder ingekookt, tot er een zwarte verf over blijft. Iemand anders in het dorp maakt van kalebassen stempels. Deze stempels en de verf samen zijn het materiaal om de stof te bewerken.
Aan het eind van de rondleiding kan ik het stempelen zelf proberen op een stuk katoen. De symbolen hebben allemaal een diepe betekenis, zoals ‘Wijsheid’ en ‘De koning heeft vele ogen en niets blijft voor hem verborgen’. Ik kies maar gewoon de mooiste uit, en kan mijn creatie mee naar huis nemen.
Een paar kilometer verderop ligt het dorpje Adanwomase. Net als in Ntonso wonen er zo’n 5000 mensen. Ze hebben hier zelfs een heus bezoekerscentrum. De chauffeur zet me voor de deur af in zijn oranje-witte taxi. Hij zelf gaat liggen slapen, en ik ga een tour door het dorp doen. Het toerisme is hier helemaal georganiseerd, voor een vaste prijs krijg je een gids mee om de weverijen van het dorp te bekijken. Ze maken hier zogenaamde Kente-kleden. Dat zijn lange lappen geweven stof, gedragen door zowel mannen als vrouwen.
We starten onze rondgang door het dorp in een winkel waar garen wordt verkocht. Voor de kleden gebruiken ze soms katoen (uit Ghana zelf), maar ook wel synthetische garens uit China en India. Het plaatsje is zo gericht op het weven dat er maar liefst vijf garenwinkels zijn.
Een stukje verderop wordt het garen gesponnen. De garens uit China komen al kant en klaar, maar het katoen moet nog eerst op een rol gewikkeld worden. Onder een afdakje in de schaduw zit een jongen niets anders te doen dan dat. Ik mag het ook even proberen, het gaat redelijk goed maar niet zo snel.
Verderop in het dorp zitten er overal mensen de kleden te weven. Sommigen in hun achtertuin, of gezellig drie-op-een-rij met de buren (zo heb je ook nog wat te kletsen). Achterin het dorp staan drie voormalige markthallen. Daar zitten de meeste wevers. Ze hebben de radio er bij aan, het lijkt wel gezellig werk. Ook hier wordt weer plaats gemaakt voor mij. Je moet met beide voeten, tussen de twee grootste tenen, de tol met het garen vasthouden. Dat is nogal moeilijk als je zoals ik in je rechtervoet niet zoveel gevoel en sturing hebt. Het weven blijkt een behoorlijk inspannende bezigheid te zijn. Het kost behoorlijk wat kracht vanuit je voeten/onderbenen, en je zit helemaal verkrampt op een krukje. Hier in Adanmowase weven alleen de mannen (de vrouwen zijn te zwak…).
Tot slot gaan we natuurlijk ook nog even langs de winkels waar je de kant-en-klare kleden kunt kopen. Ze begrijpen wel dat je die in Nederland niet gaat dragen, dus de gids prijst ze ook aan als tafelkleed. Desondanks is het aan mij niet besteed.
We rijden verder over de grote weg Accra-Kumasi. Vanaf daar heb je een afslag naar Besease. Er staat zelfs een bord met ‘Werelderfgoed’ langs de weg. In het dorpje Besease staat een oud (maar gerenoveerd) heiligdom dat nog in de traditionele Ashanti-stijl is gebouwd. Dat wil zeggen: een steil dak bedekt met bladeren, en deels witte en deels oranje-rode muren die bedekt zijn met Adinkra-symbolen gemaakt van klei.
Een oude bewaker komt ons tegemoet. Hij lijkt geen Engels te spreken, maar verwelkomt ons wel enthousiast. De entree is 2 cedi (1 EUR). Het is maar een klein gebouw: vier ruimtes rondom een centrale binnenplaats. Eén van de ruimtes is afgesloten, daar mag alleen de fetish-priester naar binnen. De andere ruimtes zijn ingericht als een soort museum, met foto’s van andere traditionele gebouwen in de regio (die nu vaak verloren zijn gegaan).
We eindigen de tour aan het meer van Bosumtwi. Het ligt in een oude vulkaankrater. De omgeving is erg groen en bergachtig. Veel mensen lijken er niet te komen, hoewel er wel een aantal hotels zijn. Het dorpje kan de geschiedenis in als het ‘Vodafone-dorp’: ongeveer de helft van alle huizen is rood geschilderd en heeft reclame van deze telefoonmaatschappij op de muren. Ze zullen ook wel een zendmast hebben. Chauffeur Kwame en ik gaan lunchen in het Lake Paradise Resort. Het meer zit naar het schijnt vol met tilapia, maar dat blijkt het restaurant niet meer op voorraad te hebben. We beperken ons dus maar weer tot kip. Het smaakt desondanks prima en je krijgt er een mooi uitzicht over het meer bij: het einde van een geslaagde dag!