Om kwart over 8 sta ik met mijn drie medewandelaars klaar voor de tocht naar de Mandara-hut op de flanken van de Kilimanjaro. Deze hut is de eerste halte op de klim naar de top van de Kilimanjaro, een klim die in totaal 5 dagen kost (inclusief de wandeling naar beneden). We krijgen twee gidsen mee: Charles en Mister Case. Het zijn broers die al een hele tijd meelopen op deze berg. Eigenlijk is één gids per vier wandelaars voldoende, maar we vinden het zielig om er eentje naar huis te sturen. En bovendien kan er zo één helemaal voorop lopen en de andere achteraan bij de langzaamste loper.
Met een jeep worden we naar de poort van het nationaal park gebracht, zo’n 10 minuten bergopwaarts in de buitenwijken van Marangu. Halverwege krijgen we nog even prachtig helder zicht op de Kibo-piek van de Kilimanjaro, dus we stappen nog even uit voor een foto. De pieken van de Kilimanjaro gebergte (het zijn er twee) zijn het grootste deel van de tijd verscholen achter bewolking. En tijdens de wandeling zelf heb je er helemaal geen uitzicht op.
Bij de toegangspoort tot het Kilimanjaro Nationaal Park moeten we onze personalia in een groot boek noteren. Er zijn nog wat meer wandelaars, maar niet veel. De entree tot het park kost 60 Amerikaanse dollar, en kan alleen betaald worden met een VISA creditcard. Gelukkig heeft één van de medereizigers die mee. Voor de gidsen kost de entree 1 dollar (hun ‘salaris’ is 20 dollar voor de hele dag).
Zo tegen half 10 kunnen we dan echt op pad gaan. Er is een asfaltweg voor het eerste gedeelte die door de dragers van de grote groepen gebruikt wordt. Wij kiezen echter het smalle bospad links daarvan. Het is een echt aangelegd pad, met een zachte ondergrond. Wel moet je opletten niet te struikelen over de grote stenen en de boomstronken. De Mandara-hut, onze bestemming voor vandaag, ligt op 2700 meter hoogte. Dat betekent 900 meter in hoogte stijgen, verdeeld over 8,2 kilometer. Het pad is niet heel steil, het lijkt voornamelijk vals plat.
De gidsen staan af en toe stil bij bomen en bloemetjes om wat te vertellen (en ons te laten rusten). Dit laagste deel van de klim gaat door het regenwoud. Je loopt dus helemaal omringd door bomen, zelfs de lucht is niet te zien door de boomtoppen. Dit betekent gelukkig ook dat je vooral in de schaduw loopt. Dieren zien we onderweg niet, maar we horen wel veel vogels. Ook hoor je de bomen kraken, alsof er ergens oude deuren opengaan. Verder zijn er wat kleine watervalletjes. Veel kleuren anders dan groen zie je hier niet, afgezien van een enkel bloemetje zoals de inheemse Impatiens Kilimanjari.
Er komen ons regelmatig lopers met hun gidsen tegemoet. “Heb je de top gehaald?”, vragen onze gidsen dan steeds. Als het antwoord een “Ja” is, wordt er hartelijk gefeliciteerd. De één ziet er na 5 dagen wandelen wat beter uit dan de ander, een groepje Japanners loopt meer dood dan levend voorbij. Ook zien we veel lokale dragers lopen, deze jongens en mannen hebben zware tassen en halve keukens op hun nek om de toeristen nog van enig comfort te voorzien in hun klim naar de top. De gids vertelt dat een van de jonge dragers die we tegenkomen de wandeling naar de Mandara-hut in een half uur doet. Zij zelf doen 2,5 dag over de gehele klim inclusief terugweg. Dat is precies de helft van de tijd die het de toeristen kost. Ook hebben ze niet veel nodig onderweg, een paar kopjes thee en 6 sigaretten. Tsja…
Het pad staat goed aangegeven en er staan regelmatig bordjes hoe ver het nog is. Als er een paar venijnige klimmetjes in het parcours komen, raak ik achterop bij de andere drie. De oudste gids, Mister Case van 64, blijft bij me lopen. Hij is net als de meeste mensen in Marangu afkomstig van de Chagga-stam, en al zijn hele leven op de berg actief. Hij spreekt behoorlijk goed Engels en we kletsen wat. Hij is inmiddels ook mijn rugzak gaan dragen. Toch een handige investering geweest, zo’n tweede gids.
Na 3 uur en een kwartier kom ik eindelijk boven aan. De Mandara-hut blijkt een heel complex van hutten en bijgebouwen te zijn, inclusief barakken voor de dragers en een toiletgebouw. Ook hier moeten we weer onze personalia in een boek schrijven, zodat te zien is dat we zijn aangekomen. Op het terrein bij de hutten eten wij de inhoud van onze lunchbox op (eitje, vruchtensap, sandwich, banaantje). Verder genieten we van de atmosfeer die er hangt, van het komen en gaan van klimmers en van de dragen die in het gras liggen te wachten tot hun klanten eindelijk boven zijn. Wij gaan er ook nog even op zoek naar de apen die even verderop in de bomen zouden moeten zitten, maar die zijn blijkbaar niet thuis vandaag.
Na een uurtje rust vinden de gidsen om 2 uur dat we terug moeten gaan. Het is hier boven al wat frisser geworden (de hele dag is het stralend weer geweest). De wandeling naar beneden gaat over hetzelfde pad, maar dan een stuk sneller. Nu merk je pas hoe sterk je gestegen bent op de heenweg. Het is een constante daling, waarin ik dit keer de rest wel goed bij kan houden. We stoppen maar een paar keer in de 2,5 uur durende tocht naar beneden. Eén keer om het regenjack aan te trekken, want we voelen inmiddels de regendruppels door de bomen door.
Zonder kleerscheuren maar met moeie benen zijn we om half 5 weer op de plek waar we begonnen. Daar voor de laatste keer nog even aftekenen dat je weer beneden bent gekomen, en dan is het tijd voor een verfrissend drankje. We nemen de gidsen mee voor een biertje op een terras even buiten het park. Dat maakt ze erg spraakzaam, en ze vertellen van alles over zichzelf. Beiden zijn erg gelovig (Lutheraans), geen wonder in dit stadje Marangu dat barst van de kerkgemeenschappen. Er zijn maar liefst 3 Lutheraanse kerken, en verder onder andere nog twee katholieke, een van de pinkstergemeente en een moskee. De jongste broer denkt 53 jaar te zijn, maar hij weet het niet zeker. Hij kreeg eerst 3 dochters, en daarna (na heel veel bidden) nog 2 zoons. De oudste dochter is arts geworden .. “dat kostte heel veel geld”.
Met enige zorg ga ik terug in het hotel even op bed liggen, uit angst voor de spierpijn in rug en benen die wel eens heftig is als ik langere wandelingen maak. Maar gelukkig valt het dit keer behoorlijk mee. Alleen de trap af lopen is de eerste dagen nog wat pijnlijk. Een wandeling die goed is bevallen dus, maar ik zou het echt niet zien zitten om helemaal naar de top door te moeten lopen.