Het is een kleine drie uur rijden vanuit Puerto Madryn. Zuidwaarts. De laatste 22 kilometer daarvan gaan over een slechte onverharde weg met allemaal losse stenen.
In Punta Tombo, een provinciaal park, leven het grootste deel van het jaar 175.000 pinguïnpaartjes. Ik was al vroeg weg gegaan omdat ik gehoord had dat de toeristenbusjes hier om 11 uur zouden arriveren. Als ik het parkeerterrein op hobbel om 10 uur ben ik echter ook lang niet de eerste. Er is zowaar weer een schoolklas.
Ik betaal de 35 pesos (8 EUR) entree voor buitenlanders en ga te voet het park in. Eten, drinken en roken is er verboden. Al vrij aan het begin zijn de eerste pinguïns te zien. De meesten lijken net wakker, en staan zich uit te rekken voor hun nest of zich een beetje op te warmen aan de zonnestralen.
Je moet als bezoeker binnen de afgezette paden blijven, en mag de pinguïns op maar anderhalve meter benaderen. Andersom geldt dat niet: een aantal van de beestje heeft een nest gemaakt op of net naast het pad, of kuiert daar wat rond.
Het is het broedseizoen, dus de meesten zitten in hun holletje op een ei (of twee). De mannetjes en vrouwtjes wisselen elkaar af tijdens het broeden.
Het hele terrein is vol met kuilen waarin ze hun eieren hebben gelegd. Sommigen liggen beschut onder een struik, maar velen ook helemaal in de open vlakte.
Een wat actiever stel is aan de wandeling. Doel is de zee, voor wat verse visjes. Dit soort pinguïn (Magelhaenpinguïn) komt voor in Brazilië, Chili, Argentinië en de Falkland Eilanden. Ze zien nooit het ijs.