Het plaatsje Purmamarca ligt aan de Ruta Nacional 52, een weg die over een aantal bergpassen naar Chili leidt. Aan die weg liggen ook een groot zoutmeer en het historische plaatsje Susques: en daar wil ik vandaag naar toe. Ik heb geen flauw idee hoe de weg zal zijn (hij staat als onverhard aangegeven op mijn wegenkaart). De hele rit naar Susques is 139 kilometer, maar ik spreek met mezelf af dat ik na het zoutmeer op 60 kilometer rechtsomkeert maak als het rijden te zwaar is.
De weg begint als een prachtige tweebaansasfaltweg, met volop ruimte aan beide kanten. Om bij mijn bestemmingen van vandaag te komen moet ik eerst een bergpas over: de Cuesta de Lipam. Ik ben benieuwd hoelang het asfalt aanhoudt maar voorlopig gaat het rijden prima. De pas slingert zich als een lint over de berghelling. Veel bochten, maar volop ruimte en verder nauwelijks verkeer. Er is één vrachtwagen die omhoog kruipt en een groepje motorrijders.
Net na de top kun je voor het eerst in de verte de witte vlek zien die het zoutmeer Salinas Grandes aankondigt. Eergisteren heb ik uit de trein ook al een glimp kunnen zien, maar dan vanuit een heel andere richting. Het (voormalige) meer ligt op een hoogvlakte en de weg is nu dan ook helemaal vlak en kaarsrecht.
Je kunt vanaf hier ook de weg af naar allerlei dorpjes in de buurt. Je vraagt je af hoe mensen hier kunnen leven, maar nergens is het helemaal uitgestorven.
Ik rijd lekker rechtdoor over de asfaltweg, net als het vrachtverkeer dat naar Chili gaat.
De weg doorkruist het zoutmeer. Er wordt stevig zout gewonnen, zeker hier dichtbij de weg lijkt het alsof er niet veel meer over is. Bij één van de zoutwinningsbedrijfjes maak ik een korte stop. Je kunt er naar de WC voor 1 peso en verder hebben ze wat souvenirs gemaakt van zout in de aanbieding.
Net voorbij het echt witte en zoute gedeelte van de vlakte zie ik opeens dieren dartelen langs de weg. Het zijn vicuñas – familie van de kameel en de lama, maar dan een stuk kleiner. Ze lijken een beetje op hertjes. Ik zet mijn auto langs de kant van de weg en kan heel dichtbij ze komen. Ze leven hier in het wild, en in de verte zie ik hele kuddes voorbij trekken.
Naast vicuñas zie je hier ook veel ezeltjes. Wat er nog ontbreekt in mijn dierenverzameling is de lama. En jawel hoor, in het wat meer begroeide deel van de vallei staan er opeens een stel. De mensen hier houden ze als vee dus ze zijn heel tam. Ik parkeer vlak voor hun neus maar dat doet ze niets. Ze kijken me alleen een beetje dom en onverstoorbaar aan, net zoals koeien dat kunnen.
Omdat de weg nog steeds uitstekend is en het ook nog vroeg is, rijd ik verder naar Susques. Dit deel is bijna helemaal vlak en makkelijk te rijden. Susques is het laatste plaatsje van enige betekenis voor de Chileense grens. Je kunt er tanken en er is een bank. Vandaar waarschijnlijk dat de straten van het dorpje volstaan met vrachtauto’s – het lijkt wel een truckstop. Ik parkeer mijn Chevrolet Corsa er maar tussen en maak te voet een rondje door het dorp. Eén ding springt onmiddellijk in het oog: een schattig adobe kerkje met een rieten dak. Als dit inderdaad de kerk is die in mijn reisgids staat beschreven, dateert-ie al uit 1598. Ook zouden er binnen mooie oude schilderijen moeten hangen. Helaas is het gesloten.
Een echt aantrekkelijke plek om te lunchen zie ik niet in Susques, dus ik rijd nog vier kilometer verder. Daar is een wegrestaurant annex motel annex benzinestation dat wordt aangeraden in mijn reisgids. Ik ben er de enige eter, maar wordt vriendelijk ontvangen. Als lunch neem ik een sandwich met rundvlees. “Verder niets?”, vraagt het meisje nog. Bijna wil ik nog een voorgerecht bestellen maar bedenk me dan weer dat alles wat je hier in Argentinië bestelt altijd groot en veel is. En ja, ook hier, want de sandwich komt in de vorm van twee grote broodjes hamburger, met tomaat, kaas, gebakken ei en ham.
De terugweg is dezelfde als de heenweg, dat heb je hier met al die valleien steeds. Ik kom ook weer langs één van de vele politie/douaneposten die je hier langs de weg ziet. Meestal wuiven ze je meteen door, maar dit keer moet ik stoppen. “Waar ga je naar toe?” Naar Purmamarca, zeg ik. “Wil je dan mijn collega meenemen? Hij heeft ‘een probleem’ in de familie.” Omdat er in deze richting hoogstens 10 auto’s per dag langskomen en er maar 3 keer per week een bus gaat, kan ik moeilijk weigeren. Gustavo (volledig in uniform inclusief pistool) stapt blij in en maakt zich nuttig door wat achtergrondinformatie te geven over waar we langsrijden. Zo blijkt dat het mooie gladde wegdek pas vorig jaar is aangelegd. Hij probeert te bellen met het thuisfront met zijn mobiele telefoon, maar hier is echt geen bereik. Pas als we vijf kilometer voor Purmamarca zijn begint het ding te piepen. En dan pas wordt mij ook duidelijk wat het ‘familieprobleem’ is: zijn vrouw is zojuist bevallen in het ziekenhuis van Jujuy! En daar moet hij natuurlijk als een razende naar toe. Ik zet hem af vooraan in het dorp. Vandaar kan hij verder met de bus naar de provinciehoofdstad Jujuy, een bus die gelukkig wel vaak gaat.