Tito, mijn privé-chauffeur voor vandaag, staat al te wachten als ik om negen uur de voordeur van het hotel verlaat. Ik ga voorin zitten in zijn Fiatje, en we kunnen op pad. Op naar Paraguay!
Nou ja, eerst nog even tanken natuurlijk. We sluiten toepasselijk aan achter een Paraguayaanse auto. De benzine is twee keer zo duur in Paraguay, dus veel mensen uit de grensstreek gaan in Argentinië tanken.

De stad Posadas ligt ongeveer óp de grens met Paraguay. De rivier de Parana scheidt beide landen. We rijden de brug over en komen eerst bij de Argentijnse douane. Ik krijg er weer een stempel bij, en we kunnen door. Zo’n honderd meter verderop zitten de Paraguayaanse collega’s. Hier moet ik uitstappen en bij een loketje binnen een stempel halen. Er zijn aparte loketten voor ‘in de buurt’ of heel Paraguay. Mijn bestemming van vandaag is maar zo’n 30 kilometer verderop, dus ik blijf in de buurt. De Paraguayaanse douane heeft de naam nogal corrupt te zijn en iedere kleine vergissing aan te grijpen voor een vraag om geld, maar daar merk ik hier verder niets van.
Tijdens de voorbereiding van mijn reis heb ik weinig goeds over Paraguay gelezen. Het is het op één na armste land van Zuid-Amerika. In de grensregio met Brazilië en Argentinië (waar ik nu ben dus) bloeit de criminele smokkelhandel. De straten van Encarnacion, de grensplaats, zijn echter niet veel anders dan die in elke andere stad – winkels, benzinestations, banken. De hoge benzineprijzen hebben nog de meeste impact: langs de weg staan mensen flessen met benzine te verkopen die ze voor een lage prijs in Argentinië hebben gekocht. “En dan lengen ze het ook nog aan met alcohol,” aldus Tito.
Via een goede asfaltweg rijden we verder richting het plaatsje Trinidad, waar ik het lokale werelderfgoed wil bezoeken. Onderweg vallen de Duitse namen op: een stadje genaamd ‘Hohenau’, en een ‘Hotel Tirol’. Er woont een redelijk grote groep Duitse immigranten in Paraguay. De meeste mensen zijn echter van gemengd Spaanse – inheemse (Guaraní indiaanse) afkomst. Tito vertelt dat er hier ook dorpen zijn waar veel Chinezen bij elkaar wonen. Zij verbouwen rijst en soja.
Na een half uurtje rijden zien we een groot bord langs de weg dat de afrit naar de ruïnes van de Jezuïetenmissie van Trinidad aangeeft.

De ruïnes hier in Trinidad maken deel uit van 30 missieposten die de Jezuïeten in de 17de eeuw in deze regio gesticht hebben. Ze liggen nu in Paraguay, Argentinië en Brazilië. Hemelsbreed liggen ze echter relatief dichtbij elkaar, en ze zijn vergelijkbaar qua opzet en uiterlijk. Gisteren ben ik bij één van de Argentijnse missies geweest (San Ignacio Mini), maar deze hier in Trinidad is nog een slag groter en indrukwekkender.
Het terrein ziet er goed onderhouden uit, en er is zelfs een loket waar een entreekaartje moet worden gekocht. De prijs is 5000 guarani, maar betalen in Argentijnse pesos mag ook (5 pesos, ca. 1 EUR). Er is nog één andere bezoeker. Tito de chauffeur loopt met me mee, en vindt het allemaal ook erg mooi (hij komt hier vaker met toeristen). Deze missiepost onderscheidt zich van de anderen doordat er nog veel ornamenten bewaard zijn gebleven: engeltjes, een complete doopvont. Wat hier ook opvalt is dat ze van alles twee hebben: twee kerkhoven, twee kerken, twee groepen huizen. Telkens één voor de Spaanse missionarissen en één voor de inheemse Indianen. De missieposten waren opgezet als een utopische, zelfvoorzienende leefgemeenschappen waarin de Indianen veilig en in voorspoed konden leven, en ondertussen het christelijk geloof kregen bijgebracht.

Het werelderfgoed hier bestaat uit twee locaties: de grote missiepost in Trinidad, en een kleinere in het plaatsje Jesus (zo’n 12 kilometer verderop). Naar die laatste moeten we natuurlijk ook nog toe. De weg is nu niet langer geasfalteerd. Hij bestaat uit losse scherpe stenen. We komen een (lokale) fietser tegen die maar is gaan lopen om een lekke band te vermijden. De missiepost blijkt weer in zo’n slaperig dorpje te liggen waar de regio hier er heel veel van heeft. Maar ik moet toch wel weer een entreekaartje kopen voor 5000 guarani. Veel meer dan de hoge muren en de restanten van een klokkentoren staat hier in Jesus niet meer overeind. Ik loop een rondje en maak nog meer foto’s van rode stenen, en dan gaan we huiswaarts richting Posadas en Argentinië.
Als we Jesus uitrijden ziet Tito een bekende op de bus staan wachten. Het is een man met wie hij in dienst heeft gezeten, een Argentijn van oorsprong die nu hier in Paraguay woont. We geven de man een lift totaan het volgende stadje (er komt hier maar eens in de twee uur een bus). De beide mannen kletsen er volop op los, waarbij de Paraguayaan met een accent spreekt dat voor mij totaal niet te verstaan is. Eén van de twee officiële talen in Paraguay is het inheemse Guaraní, wat voor buitenstaanders niet te volgen is.
Om een uur of één zijn we weer bij de grens. De routine van het stempeltjes halen gaat weer van start, in omgekeerde volgorde van vanochtend maar nog steeds probleemloos. Een (half) dagje Paraguay zit erop.