Om kwart voor 8 ben ik al op het Philippine Rabbit busstation. Ondanks dat de bus er al staat en de motor draait is het toch nog een uur wachten tot hij echt vertrekt. Dan zitten er zo’n 15 mensen in, onder wie (jawel) twee Nederlanders: de eerste toeristen die ik hier zie.
Het eerste uur van de rit gaat door de buitenwijken van Manila, erg armoedig en nog eens extra triest door de regen die ook vandaag de stad weer treft. Daarna volgt een stuk snelweg, dat schiet lekker op. Lang duurt het plezier echter niet. We rijden uiteindelijk dwars door allerlei grote steden. Iedere stad heeft zijn rij fastfood-restaurants, als een klein Manila.
Pas na een uur of vijf komen we in het groen, in de bergen. Hier is het voor het eerst echt mooi, en begin ik zin te krijgen in de komende dagen in de bergen.
Baguio
Baguio is een vrij grote stad geplakt tegen een berghelling. Er is één grote straat, Session Road, met winkels en restaurants. Het lijkt er wel koopzondag! De aanwezige Filippijnen eten en shoppen er lustig op los.
De volgende ochtend reis ik verder met de bus richting Bontoc. Een man die op weg is naar het gerechtshof aldaar komt naast me zitten en hoort me uit over Nederland. Hij is niet positief over de verwachte reisduur: we zullen misschien wel 7 uur onderweg zijn. En dat voor 146 kilometer! Nou ja, we zien het wel.
Van de 1200 meter in Baguio gaat het omhoog naar een pas op 2250 meter hoogte. De weg heet de Halsema Highway en is door de Amerikanen gebouwd (dat geldt voor heel veel op de Filipijnen). We komen door veel dorpjes. Langs de weg wordt groente verkocht, en levende kippen, konijnen en biggetjes. Wie niet meer leeft is de koe wiens afgehouwen kop naast stukken van zijn vlees in een stalletje hangt.
Uit de gesprekjes met mijn buurman maak ik op dat ik het wel kan vergeten vandaag nog in Banaue aan te komen, mijn geplande reisdoel voor vandaag. We arriveren pas na drieën in Bontoc, en op dat tijdstip rijden er volgens hem al geen bussen of jeepneys meer naar Banaue. Daarom richt ik mijn vizier maar op Sagada, dat ligt maar drie kwartier van Bontoc en moet dus voor de duisternis te halen zijn.
Een lekke band van onze bus brengt Sagada opeens nog een stuk dichterbij. Achter ons stopt een andere bus die rechtstreeks naar Sagada rijdt. Ik stap dus snel over. Alleen achterin is nog plaats, dus zo slinger ik het laatste uurtje in de bus over de steeds slechter wordende wegen. Het ene na het andere kind in de bus moet overgeven, maar gelukkig hebben de ouders tijdig plastic zakjes paraat. Het zal altijd wel hetzelfde liedje zijn.
Sagada
Om een uur of drie zijn we in Sagada. De bus stopt op het marktplein. Het centrum van dit plaatsje blijkt vreselijk compact te zijn: in een paar stappen kom je bij de belangrijkste punten. Ik moet eerst even langs de Tourist Info om me te registreren. Er is niemand, dus zet ik mijn naam maar gewoon in het grote boek dat op de balie ligt. Er blijken hier toch nog zo’n 30 toeristen per dag te komen. Even verder kom ik bij het Olahbinan Resthouse. Dat ziet er goed uit en ik word er vriendelijk onthaald. Laat ik hier maar 3 dagen blijven!
’s Ochtends beginnen de hanen al voor vijven te kraaien. Ik blijf nog liggen tot half negen, ik heb geen wilde plannen vandaag. Het weer is nog steeds somber maar gelukkig wel droog. Ik bestel voor 50 cent een toast-met-jam-en-thee ontbijtje in een klein café. Daarna wandel ik een stuk over de weg richting Bontoc. In deze buurt stan de mooiere huizen. Het centrum van Sagada daarentegen is net een Nepalees bergdorp. Overal zie je honden, alle soorten en maten vuilnisbakken. Gelukkig zijn ze niet agressief.
Omdat het inmiddels weer goed gaat met mijn knie waag ik me aan een korte wandeling via de tourist information. Een vrouwelijke gids neemt me mee langs de kerk naar de Echo Vallei, met uitzicht op de hangende grafkisten. De kerk is een van de weinige oude gebouwen in Sagada, en staat op een fraaie plek in het groen naast het ook al koloniaal imposante ziekenhuis. Er is plaats voor vele gelovigen – Sagada telt toch nog zo’n 13.000 zielen.
Via een paadje over de moderne begraafplaats lopen we naar de andere kant van de heuvel. Dit is de toegang tot de Echo Vallei, met rotsen en grotten die het geluid weerkaatsen. Aan de overkant van de vallei kun je de hangende grafkisten zien. Dit was en is tot op zekere hoogte nog steeds de traditionele manier van begraven bij de Igorot, de bergvolken. Ook nu nog worden er af en toe oudere mensen in hun grafkist opgetakeld, of in een grot begraven.
Op de terugweg doen we het Missie Museum aan. Vooral de foto’s vind ik interessant: deze geven aan dat met de komst van de missionarissen ook het tijdperk van de stenen gebouwen en wegen aantrad.
’s Avonds gegeten bij het Log Cabin Café, een erg gezellige houten berghut met open haard en kerstboom.
Lumiang
De volgende dag maak ik samen met een gids een wat langere wandeling naar de Lumiang grot. Het is een leuke tocht, het laatste stuk een beetje glibberend bergafwaarts richting de grot. De toegang is afgesloten met een groot hek omdat er in het verleden gestolen is uit de grafkisten. Of het dan helpt om de sleutel op een wel heel voor de hand liggende plaats te verstoppen weet ik niet.
In de grot zelf liggen enkele tientallen grafkisten zichtbaar opgestapeld. In het zwarte gat beneden werden de dode criminelen gegooid, aldus de gids. Dat gat vormt ook de toegang tot het ondergrondse gangenstelsel van alle grotten in deze omgeving. Ervaren speleologen komen vanuit de hele wereld naar deze plek om het stelsel van binnen te onderzoeken en blijven dan soms wel twee weken ondergronds. Het zou niets voor mij zijn!
Banaue
Per jeepney verlaat ik Sagada voor Bontoc. Daar stap ik, na enig zoeken, over op de bus naar Banaue.
Na twee uur rijden komt Banaue in zicht. Ook dit is een langgerekt dorp. De bus zet me bovenaan de weg af, de rest van de passagiers gaat nog een paar dorpen verder. Ik word meteen aangesproken door een jongen die me wel een hotel wil aanbevelen, maar ik loop lekker zelf het centrum in. Daar vind ik de Greenview Lodge er goed uitzien, en een kamer is snel geregeld.
Helaas regent het nog steeds, dus ik ga eerst maar eens lunchen in het restaurant van mijn lodge. Onder het genot van uitzicht op de rijstterrassen eet ik een grote kom kip-groente-ei-mie-soep.
Ondanks de regen ga ik de volgende dag toch maar op pad naar Bangaan. Dit is een van de plekken waar de mooiste rijstterrassen in de omgeving liggen. Het dorpje ligt zo’n 13 kilometer van Banaue. Ik stap in een jeepney, maar de chauffeur vertelt me dat hij met niet helemaal kan brengen: er is vannacht een aardverschuiving geweest. En inderdaad, na een minuut of 10 komen we bij een forse berg zand en stenen op de weg. Daar kun je niet meer langs, ook niet te voet. Een graafmachine is bezig de weg weer vrij te maken, en wij als jeepney-passagiers staan een half uurtje aan de kant toe te kijken. Het is gelukkig droog geworden en er schijnt een wazig zonnetje. Dan geeft de man van de graafmachine een seintje dat we over de nog steeds imposante berg stenen mogen klimmen. Op handen en voeten maar zonder kleerscheuren bereiken we de andere kant. Daar staan al twee motorriksja’s op ons te wachten. Samen met een Filippijnse vrouw stuiter ik vervolgens vrolijk verder over de door de regen slecht geworden weg. Helaas zie je niet zoveel vanuit een riksja, bovendien krijg je de uitlaatgassen recht in je gezicht. Ik ben zo bang dat de zon al weer weg is als we in Bangaan aankomen en ik er geen moment plezier van gehad heb…
Dat laatste blijkt alleszins mee te vallen. De riksjarijder zet me af langs de kant van de weg, vanwaar je via trappen en smalle paadjes door de rijstvelden naar het dorpje Bangaan kunt lopen. Bangaan bestaat uit niet meer dan een paar traditionele houten huizen met rieten daken. Het ligt in een vallei, ingeklemd tussen spitse, groene bergtoppen en de rijstterrassen. Het is nu niet het juiste seizoen (dat schijnt maart te zijn), dus er zijn nu maar weinig velden waar echt rijst groeit. Maar dat maakt het schouwspel met de vele tinten bruin en groen er niet minder op.
De dorpsbewoners zijn zo slim koele drankjes en souvenirs te verkopen. Van de rijstteelt alleen kunnen ze niet leven, daarvoor zijn de familiegronden te klein. Het gezin waar ik beland (met maar een kind) moet 7 van de 12 maanden zelf rijst kopen. Ze wonen nog in een traditioneel huis op palen met ringen om de ratten tegen te houden en met een ladder die je binnen kunt halen tegen andere ongewenste indringers. Er is maar één ruimte waar iedereen slaapt, eet en anderszins vertoeft. Bovenin is dan nog ruimte om de rijst op te slaan.
Aangezien het nog steeds droog en zelfs een beetje zonnig is, besluit ik terug te lopen naar Banaue. Dat is 13,5 kilometer bergop, bergaf zonder de mogelijkheid te verdwalen want er is maar een weg. En met de optie altijd nog een passerende jeepney of riksja aan te houden als het niet meer gaat.
Nou, de eerste twee uur en zeven kilometer gaan prima. Ik loop lekker op mijn gemak en blijf maar foto’s maken van de prachtige groene vergezichten. Echt genieten hier.
Daarna wordt zowel het weer als het uitzicht een stuk minder. Ik schuil nog een tijdje bij een huis waar ze me een kinderstoeltje op de veranda aanbieden om de regen af te wachten. Wanneer ik het niet leuk meer begin te vinden komt er juist een jeepney langs: aanhouden en snel naar Banaue terug!
Mijn verblijf in Banaue sluit ik af in de Green View Lodge. Het wordt dineren bij kaarslicht want sinds de middag is de stroom uitgevallen. Gelukkig koken ze op gas, en word ik voorzien van een prima maaltijd met rijst en kip.
Terug naar Baguio
De volgende dag reis ik terug naar Baguio, als tussenstop op de route naar Vigan. Om kwart voor 7 vertrek ik voor een rit van 8,5 uur. Er zijn maar een paar andere passagiers, maar zoals gewoonlijk verndert dat vlak voor en na het vertrek snel. Om de een of andere manier vindt iedereen het blijkbaar prettiger pas op het laatste moment in te stappen, of precies voor de eigen voordeur (ook als is die maar 100 meter verwijderd van het busstation).
Deze bustocht is de eerste paar uur vooral een race met de bus van een concurrerende maatschappij die een kwartier later is vertrokken. Veel getoeter en pogingen tot inhalen. Tijdens de lange rit hebben we maar een echte stop om de benen te strekken. Voor de broodnodige snacks zorgen de verkopers die onderweg in de wat grotere plaatsen instappen. Soms wel met zijn zessen tegelijk: één verkoopt flessen water, de ander gekookte eieren, cakejes, fruit of kranten. Zelf houd ik het bij een zakje met knoflook gebrande pinda’s.
Terug in Baguio (op weer een ander busstation dan de vorige twee keer) slenter ik nog wat door de winkelstraat en eet in een leuk grillrestaurant.