Vanuit de hoofdstad Addis Abeba is het een uurtje vliegen met een Fokker 50 van Ethiopian Airlines. Bahar Dar blijkt een klein stadje te zijn met een paar boulevardachtige wegen en verder erg weinig.
Zaterdagmarkt
Het is zaterdag, de belangrijkste marktdag van de week. Uit de wijde omgeving zijn mensen naar het markterrein even buiten het centrum gekomen. Veel ezeltjes ook, een geliefd transportmiddel hier. De marktwaar bestaat uit natuurlijke producten als graan en huiden (nog in de vorm van het dier waaraan het ooit toebehoorde). En ook hier de fel blauw/rood/groen gekleurde emmers, teilen en borden die je zo veel in Afrika ziet.
Over de hele markt loopt er een meisje van een jaar of acht met me mee, dat lootjes verkoopt. Maar nu even niet, want ze moet per se mijn hand vasthouden. Voor het eerst, maar zeker niet voor het laatst in Ethiopië, heb ik zulk gezelschap.
Watervallen
Een uur buiten Bahar Dar liggen de Blauwe Nijl watervallen. Door de in gebruik name van een waterkrachtcentrale zijn de watervallen iets minder spectaculair geworden dan op de foto’s in de toeristenbrochures. Toch is het nog zeer de moeite waard. Het gebergte is hier vulkanisch, dus veel zwarte steen. Ook is het hier erg groen. Je kunt tot vlakbij de watervallen komen, daar hangt een soort mist die je een welkome frisse douche bezorgt.
De hele wandeling rond de watervallen duurt 2,5 uur en wordt besloten met een ponttochtje naar het beginpunt. Voor de toeristen is er een speciale motorboot, de lokale bevolking moet het met een goedkoper en vervaarlijk laagliggend papyrusbootje doen.
Tana-meer
Bahar Dar ligt aan het Tana-meer. Behalve dat dit een van de grootste meren van het land is, is het ook bekend om zijn eilandjes met daarop oude orthodoxe kerken. Een groot deel daarvan is alleen voor mannen toegankelijk. Daarom ga ik naar het Zege-schiereiland, waar ik in de Debre Maryam-kerk wel naar binnen mag.
Dwars over het meer tuft het gemotoriseerde bootje naar Zege. Dat blijkt een heuvelachtig terrein te zijn waar veel koffie wordt verbouwd. Een bospad voert naar de kerk. Maar eerst naar het ‘museum’: hier staan een aantal kronen die door Ethiopische koningen aan de kerk geschonken zijn. Het grappige van dit museum is dat je er niet in mag – het enige bezienswaardige krijg je te zien via een raam.
Even verderop is de kerk zelf. Van tevoren had ik allerlei beelden in mijn hoofd: ik was net in Thessaloniki geweest, en verwachtte dat de Ethiopisch-orthodoxe kerken er wel ongeveer zo uit zouden zien als de Griekse. Maar dat is zeker aan de buitenkant niet waar. Deze kerk is een groot rond gebouw met een ijzeren dak, met daar bovenop een rond symbool. Het lijkt wel een boeddhistische stupa.
Binnen heb je drie niveaus: de buitenste ring is bedekt met matten en heeft enorme houten deuren. Daarna komt er een ring waarvan de muren geheel bedekt zijn met muurschilderingen van Bijbelverhalen. De oudste stammen uit de 17e eeuw. De binnenste van de drie ringen is alleen toegankelijk voor priesters, en daar wordt een kopie van de Ark des Verbonds bewaard. Deze indeling is in alle Ethiopische kerken hetzelfde.