Na een tocht met trein, kabelbaan en bus arriveer ik in Koyasan, nog een plaatsje van redelijke omvang. Aan de hoofdweg zijn er weer de gebruikelijke souvenirwinkels en restaurants. De diverse zijwegen herbergen de tempels waar Koyasan bekend om is. Ik ga eerst naar de Tourist Information, want ik moet nog een tempel zien te vinden waar ik vandaag kan overnachten. Dat blijkt geen probleem: voor 9000 yen stoppen ze me in de Fudo-in.
In het westen liggen de meeste tempels bij elkaar. Allerlei borden wijzen erop dat ze bezig zijn om van Koyasan een werelderfgoed te maken. Op het (overigens o zo stille) terrein met alle tempels trekt vooral een enorme oranje stupa de aandacht. Bovenin hangen belletjes, die muziek voortbrengen door de wind. De andere gebouwen zijn wat soberder, maar ieder wel uniek.

Ik loop vervolgens door naar de Daimen, de grote toegangspoort tot de stad. Deze lijkt meer op z’n plaats in Korea of China, maar zo zie je toch ook hier de culturele verwantschap (hoewel Japan over bijna alles een heel eigen sausje heeft gegoten).
Teruglopend naar het centrum stop ik nog bij het Reiho-kan museum. In dit sfeervolle donkere gebouw worden beelden en schilderijen (rollen) tentoongesteld.
Even na drieen arriveer ik bij mijn shukubo (tempelverblijf). Het is er stil, uitgestorven zelfs. Opeens klinkt er geroep: twee jonge monniken hebben mij ontdekt. Ze halen me naar binnen. Een van de twee spreekt gelukkig wat Engels en brengt me naar mijn kamer. Die blijkt te bestaan uit twee met tatami-matten bedekte ruimtes: één helemaal leeg (voor het bed van vanavond) en één met een kleine tafel met kussens. Ook is er een TV, telefoon en verwarming.
We bespreken het programma. Het wordt als volgt:
17.00 Bad
18.00 Diner
6.30 Gebed
7.00 Ontbijt
Daarna laat hij me in stilte achter.
Om vijf uur word ik geroepen voor het bad. Ze hebben hier een zeer fraaie gemeenschappelijke wasruimte. Een kast met daarin allemaal mandjes om je kleren in te gooien en twee grote wastafels beslaan de eerste ruimte. Hier kleed je je uit. Daarna ga je naar de tweede ruimte. Daar staan aan de zijkanten krukjes opgesteld. Erbij staan wasteiltjes en shampoo/zeep. Er is een kraan plus douche. De bedoeling is dat je je hier wast voordat je het grote gemeenschappelijke bad induikt. Dat doe ik dan ook braaf. Het bad zelf is ruim genoeg om met zijn achten in te zitten, maar ik ben er alleen. Het water is heet, maar niet zo heet helaas als ik de laatste tijd gewend ben. Desondanks kom ik er weer als een kreeftje uit.
Terug op mijn kamer komen ze me om zes uur halen voor het diner, dat beneden geserveerd wordt. Ik krijg weer een ruime tatami-ruimte voor mezelf, afgescheiden door een schuifwand van andere gasten. Het eten (extra-vegetarisch) bestaat uit soep, tempura (gefrituurde bloemen/groente), rijst, groente in het zuur, mini-sperzieboontjes, tofu met een paddenstoel, iets wat lijkt op een taartje maar wat heel smerig zout blijkt te zijn (het enige dat ik niet opeet), nog wat meer koude groente en een sinaasappel. Dit alles onder het genot van een pot groene Japanse thee. Als je dit allemaal op hebt gegeten voel je je zo gezond!

De volgende ochtend regent het vreselijk. Gelukkig is de hondo waar het ochtendgebed plaats vindt via allerlei gangen binnendoor bereikbaar. Naast mij zijn er nog twee (Japanse) toeschouwers. Ook zijn er maar twee tempelmonniken aanwezig – veel meer wonen er hier geloof ik ook niet. Wij bezoekers zitten op krukjes voor het Boeddha-beeld, de monniken aan weerszijden ervan. Een monotoon gezang volgt, soms alleen dan weer met z’n tweeën. Een van de monniken is een beetje schor, dus die haakt af en toe af. Het voorlezen/zingen van de gebeden wordt onderbroken door klappen op de trom of de bekkens. Halverwege mogen wij ook even bidden, door een snufje houtskool (?) in een pot te gooien. Een monnik doet het mij voor.
Aan het eind van de dienst zijn er nog speciale gebeden op verzoek van de andere bezoekers. Een van de mannen heeft een foto van zijn vrouw bij zich. Die gebeden krijgen ze op papier ook mee naar huis.
Na het ontbijt (een kleinere versie van het avondeten) wandel ik naar Okunoin. In deze tempel ligt het lichaam van Kobo-Daishi, de grondlegger van het Shingon-Boeddhisme. De route er naar toe loopt door een donker bos waar een enorme begraafplaats is, met veel grote verweerde beelden en stenen.