Aankomst in Kathmandu
Eerlijk gezegd herinner ik me niets van 8 jaar geleden, maar dat het nou echt veranderd is in Kathmandu geloof ik niet. Een beetje gammel en stoffig is het nog steeds. Met de taxi reden we vanaf het vliegveld langs de golfbaan en de Pashupatinath-tempel. Bij de laatste werden al versieringen opgehangen voor de festiviteiten van morgen (Shiva Ratri).
Een rondje door Thamel leverde de aanblik van tientallen winkeltjes met hetzelfde, restaurantjes en internet/telefoon-aanbieders. En ja, die lucht: een mengsel van wierook en uitlaatgassen.
Shiva Ratri en Losar
Dit jaar wordt op 21 februari het hindoefestival Shiva Ratri gevierd. Dat gebeurt groots bij Pashupatinath, het tempelcomplex aan de rand van Kathmandu.
Bij de ingang was het ’s ochtends al een drukte van belang: bussen, taxi’s, brommers, scooters. Mijn eerste pleisterplaats vormen de trappen tegenover de “burning ghat”, de plaats waar ook vandaag crematies plaatsvinden.
Het wordt steeds drukker, en ik loop met de menigte mee door de “hoofdstraat” van het tempelcomplex. Vanwege de feestdag zitten hier extra veel sadhu’s, heilige mannen. Sommigen zijn helemaal met as ingesmeerd, of staan op 1 been. Anderen zijn stevig hasj aan het roken. Uiteindelijk kom ik recht tegenover het hart van de tempel uit, het deel waar alleen hindoes toegang toe hebben. De gelovigen staan in twee lange rijen te wachten, iedereen op z’n paasbest. De sfeer is bijzonder, en wordt versterkt door onophoudelijk gezang via de luidsprekers. Meer dan de rol van buitenstaander zit er hier echter helaas niet in.
Niet ver van het hindoe-spektakel Pashupatinath vind je de belangrijkste plek voor boeddhisten in Nepal. De stupa van Bodhnath overdondert je als je door de smalle toegangspoort tussen de huizen loopt. Prachtig wit, tegen een stralend blauwe hemel.
Het is 23 februari als ik er ben, de dag voor Losar, Tibetaans Nieuwjaar. Vanwege die omstandigheid was men alles van een nieuw laagje verf aan het voorzien, en stevig aan het schoonmaken. Ook werden alle gebedsvlaggetjes vervangen door frisse nieuwe exemplaren door mannetjes die via een ladder tot in de top van de stupa klommen.
Kathmandu-vallei
In de omgeving van Kathmandu maakte ik twee dagtochten naar wat minder vaak bezochte plaatsjes: Kirtipur en Changu Narayan.
Kirtipur is een typerend stadje voor deze streek: een beetje Bhaktapur, maar dan niet gesubsidieerd door toeristeninkomsten. Hier en daar zie je nog huizen met prachtige teakhouten ramen en deuren. Een aantal vrouwen uit het dorp was aan het werk in een tapijtweverij. Een gids leidde me langs de drie hoogtepunten van het dorp: drie tempels, 1 hindoeïstisch, 1 boeddhistisch en 1 gemengd.
Voor Changu Narayan moest ik een flink eind bussen, hoewel het maar een kilometer of 20 buiten Kathmandu ligt. De busrit voor de eerste 15 kilometer duurde een uur, vooral omdat echt op iedere hoek van de straat werd gestopt om passagiers in- en uit te laden. Ik raakte aan de praat met de man die voor me zat. Hij was een Nepalees die als apotheker werkte in Bangalore, Zuid India. We hadden een interessante conversatie waarbij zijn Indiase Engels het voor mij niet allemaal even verstaanbaar maakte. Ook op de vraag wat het belangrijkste farmaceutische bedrijf in Nederland is moest ik het antwoord schuldig blijven. Hij zorgde er wel voor dat ik in een bus terecht kwam voor het laatste stukje naar Changu Narayan, waar ik gedacht had te moeten lopen of een taxi moest nemen.
Blijkbaar komen er toch regelmatig toeristen in Changu Narayan, want er was een restaurant met terras bij de bushalte en je moest entree tot het dorp betalen. Prijsstuk is de tempel, een inderdaad bijzonder exemplaar: van hout, maar zeer bont versierd met afbeeldingen van hindoegoden. Het lijkt me meer zoals ik me een Zuid-Indiase tempel voorstel, kleurrijk en druk. Over het algemeen zijn ze in Nepal wat eenvoudiger.
De wandeling terug, bergafwaarts, was een genot. De zon straalde zonder al te zeer te branden. Mensen waren op het land aan het werk of zaten voor hun huizen. Een aangename kennismaking met het Nepalese platteland waar ik de rest van de reis nog meer van hoop te zien.
Janakpur
Om een bustocht van 12 uur te vermijden, ging ik met het vliegtuig van Kathmandu naar Janakpur. Het is maar een half uurtje vliegen, maar je komt echt in een andere wereld terecht. Het lijkt hier erg op India. Op een Indiaas dorp dan weliswaar, zonder de extreme armoede en rotzooi als in een stad als Calcutta. Het is er ook lekker rustig: je hebt hier vrijwel geen gemotoriseerd verkeer, iedereen loopt of fietst.
De volgende dag liep ik eerst naar de Janaki Mandir: de grootste hindoetempel van de stad. Zijn torentjes kun je al van een afstandje zien, maar als je er voor staat is het echt verpletterend: het lijkt wel een sprookjespaleis. De omvang van de tempel is enorm, en het grote plein ervoor maakt de indruk nog onvergetelijker.
De straten van Janakpur zijn een groot schouwspel. Ballast wordt vervoerd met ossenkarren, je ziet speciale “schoolbus”-riksja’s (een riksja met ruimte voor 8 kleine kindjes). Vanaf een dakterras heb ik tijden zitten kijken. Foto’s maken is moeilijk (iedereen kijkt naar mij), maar de sfeer in de straten is toch niet over te brengen.
Chitwan National Park
De publieke bus naar Chitwan volgt het gebruikelijke ritueel van in- en uitstappen om de 100 meter, maar de rit is prima te doen. Na 4 uur werd ik gedropt bij een informele bushalte in een onbekende plaats (Tadi Bazaar?). Ik dacht eerst dat ik moest overstappen op een andere bus, maar omstanders dirigeerden mij naar de weg naar Sauraha. Op de hoek liep ik een jongen met een bakfiets tegen het lijf die me wel naar mijn hotel in Sauraha (het dorpje bij het Chitwan park) wilde brengen. Na een half uur fietsen kwamen we bij een loopbrug, waarachter jeeps van hotels stonden te wachten. Mijn bakfiets/riksjarijder fietste echter gewoon door, de jeepchauffeurs in verbazing achterlatend. Ook bij het hotel waren ze verbaasd over mijn transportmiddel: de eigenaar had dit nog nooit meegemaakt, en bood me daarom een leuke korting op de kamerprijs.
Je gaat natuurlijk naar Chitwan om wilde dieren te spotten, en daarvoor boekte ik 2 excursies: een junglewalk en een jeeptour.
Voor de jungle walk om half 8 ’s ochtends bleek ik de enige te zijn. Ik kreeg 2 gidsen mee met grote stokken om eventuele aanvallen af te weren. Met een houten kano moesten we eerst de Rapti-rivier oversteken, maar toen kon de wandeling beginnen. Na al meteen een adelaar gezien te hebben, was het na 20 minuten echt raak: vlak langs de weg stond een neushoorn. De gidsen en ik klommen in een boom zodat we hem goed en relatief veilig konden observeren. Het was een echte reus. In het vervolg van de wandeling waren we minder gelukkig. We liepen verder door hoge grasvelden en langs waterplaatsen, maar er was geen beest meer te zien. Nou ja, er kraaide een haan, waarop de jongste gids enthousiast “Chicken!” riep.
De jeeptour in de middag was succesvoller. Krokodillen, neushoorns en een aantal beren was het resultaat. De beren waren het meest bijzonder: zwart met een witte snuit. Ook het op het dak van een jeep crossen door het natuurpark zelf was trouwens erg leuk.
Lumbini
Vanuit Chitwan / Sauraha bleek er een rechtstreekse bus te vertrekken naar Bhairawa, de uitvalshaven voor Lumbini, mijn volgende bestemming. Na 4,5 uur werden een Japanse jongen en ik uit de bus gezet, bij de “bushalte” naar Lumbini. De aansluiting was perfect: de bus naar Lumbini stond al klaar, en bracht ons in 3 kwartier naar Lumbini.
Het “Lumbini Masterplan”, de door een Japanse architect bedachte structuur rondom de geboorteplek van Boeddha, is nog volop in ontwikkeling. Centraal ligt de geboorteplaats zelf, en in de bosrijke omgeving worden tempels en hotels gebouwd. Het is lekker om er ’s ochtends vroeg te wandelen, later op de dag wordt het er bloedheet.
Dè plek in Lumbini is de Maya Devi-tempel, genoemd naar de moeder van Boeddha. Er zijn allerlei opgravingen gedaan en er is een heilige Bo-boom. Ook wordt het stuk steen vereerd waarop Boeddha geboren zou zijn. De hele plaats is bedolven onder de gebedsvlaggetjes, een heel apart gezicht.
Tansen
De busrit naar Tansen was wel de mooiste tot nu toe. Ook die met de slechtste conditie van de weg trouwens. De weg slingert langs diepe afgronden omhoog door de bergen: een heel ander uitzicht dan de afgelopen week in het laagland van de Terai.
Tansen zelf is tegen een helling aangebouwd. Er zijn veel meer straatjes dan op de plattegrond van mijn reisgids staan aangegeven, dus het wordt lekker ronddwalen. Vanaf het grote veld (met helicopterlandplaats) heb je een mooi uitzicht over het dorp en de vallei. Ook staat daar een vrij apart standbeeld van de Nepalese koning – met zonnebril.
Verder omhoog, door nauwe straatjes vol met schoolkinderen in uniform. Het rondlopen in Tansen is, hoewel flink klimmen, zeer aangenaam. Het is een rustig stadje vrijwel zonder gemotoriseerd verkeer. En geen verkopers of “gidsen” die je aan het hoofd zeuren, alleen kleine kindjes die “Namaste” of “Hello” roepen.
De berg waar Tansen tegenaan ligt heet Srinagar Hill. Via een bos met naaldbomen is de top te bereiken. Daar heb ik een tijdje met een Nepalese jongen zitten praten. Hij vertelde me dat een trip naar Rani Ghat, een oud kasteel, vanaf hier het leukste is om te doen. Maar dat is wel 3 uur lopen heen, en 4 uur bergopwaarts terug. Dat leek me een beetje teveel van het goede: ik had al moeite genoeg met de zeer steile klim van 3 kwartier naar de top van Srinagar Hill.
Holi en een Japanse tempel
Vanuit de Terai, met als laatste pleisterplaats Tansen, trok ik door naar Pokhara. Behalve lekker eten en relaxen is daar eigenlijk niet veel te doen, tenzij je je natuurlijk voorbereid op een trekking.
Voor een meer in cultuur geïnteresseerde (zoals ik) is er recentelijk een attractie toegevoegd: de Japanse World Peace Pagoda, een boeddhistische tempel uitkijkend over het Phewa-meer. Het vereist natuurlijk weer een flinke klim, maar het uitzicht maakt veel goed. Behalve het meer kun je ook goed zien hoe de stad Pokhara is uitgedijd de afgelopen jaren. De tempel zelf is niet al te interessant.
Op de terugweg stak ik met een bootje het meer over. Nog even de kwaliteit van het water gepeild: het lijkt schoner dan het in werkelijkheid is (er wordt veel afval van de hotels in het meer geloosd).
Weer aan wal dreigde het “gevaar van Holi”. Holi is een in Nepal enthousiast gevierde feestdag waarbij het de bedoeling is dat je iedereen natspuit met gekleurd water of inzeept met kleurstoffen. De eerste paar honderd meter naar het hotel gingen goed, maar toen kwam ik in een fuik terecht van een tiental jongens. Er was geen houden meer aan: mijn gezicht werd rood, mijn shirt en armen groen en geel. Zo stapte ik het hotel binnen, waar iedereen wel erg moest lachen …
Bergen kijken in Sarangkot
Een actief dagje: vanochtend vroeg op pad gegaan naar Sarangkot, een klein plaatsje bovenop een berg in de buurt van Pokhara. Een taxi bracht me tot onderaan die berg. Het was nog fris (half 8 ’s ochtends) en de klim was gelukkig niet al steil. De route is adembenemend: aan de linkerkant kijk je over Pokhara en het meer, aan je rechterhand rijzen de reuzen van het Annapurna-massief. De zon die weerkaatst op de besneeuwde toppen is een prachtig gezicht.
Ik zit een tijdje op de top: geniet van de frisse lucht, eet een Tibetaans ontbijtje. Geleidelijk aan loop ik dan terug naar Pokhara, een bijzonder lekkere wandeling. Andere toeristen zijn bezig aan de klim omhoog, en vragen mij met een hoopvolle blik in de ogen hoever het nog is naar de top. Ook kom ik twee keer een bruiloftsstoet tegen, eentje voorafgegaan door een groepje muzikanten met trommels en doedelzakken(!).
Terug in de Kathmandu-vallei: Patan
Mijn reis door Nepal sloot ik af met nog een paar dagen Kathmandu: de omgeving hier heeft zo veel te bieden dat je er niet uitgekeken raakt.
Vijf kwartier liep ik op woensdagochtend door een ontwakend Kathmandu tot aan Patan, een stadje vastgegroeid aan Kathmandu. Ook hier is een Durbar Square, een centraal plein bezaaid met tempels. Het is vrij klein, met een tiental verschillende exemplaren. Bijzonder zijn de hoge palen met beelden (o.a. van Garuda) die voor de tempels staan.
Ten noorden van Durbar Square bezocht ik de belangrijkste boeddhistische tempel van de stad: de Gouden Tempel. Leer is op de binnenplaats verboden, dus schoenen uit. Het dak en de centrale beelden zijn – zoals de naam al doet vermoeden – inderdaad goudkleurig. Verder lijkt de tempel eigenlijk meer hindoeïstisch dan boeddhistisch: de tientallen afbeeldingen zijn meest van hindoe-goden, met hier en daar een boeddha. Een dergelijk gemengde tempel zie je vaker in Nepal, waar beide religies al eeuwenlang naast en met elkaar leven.
Tot slot van het dagje Patan ging ik naar het Patan Museum, dat gehuisvest is in het oude paleis. Het is een van de weinige musea in Nepal, maar mede met Oostenrijkse steun ziet het er goed uit. Er worden voornamelijk koperen en bronzen beelden tentoongesteld, voorzien van uitgebreide Engelse uitleg over hun betekenis.
Buddhanilkantha
Buddhanilkanta is een klein plaatsje ten noordoosten van Kathmandu. Het herbergt een bijzondere tempel met een op een bed van slangen liggend Vishnu-beeld.
Met een taxi kostte het een halfuurtje door de ochtendspits vanuit Kathmandu. Ik was er net op tijd (9 uur) om het rituele “wassen” van het beeld mee te maken. Twee jongetjes overgoten het met water en versierden het met kleurstof en bloemen. Het Vishnu-beeld is een meter of 3 lang, en ligt in een vijver. Vanachter een stenen muur mag je er naar kijken: eigenlijk is het een vrij eenvoudig beeld, maar de pure schoonheid wist me toch lange tijd te boeien.
Drie kwartier later werden alle tempelbellen geluid, de start voor het gebed. Tien minuten lang een intens lawaai. Aansluitend mochten de ca. 20 verzamelde gelovigen hun offers (bloemen) aan het beeld brengen. Zoals meestal in Nepal is de tempel dus gewoon in dagelijks gebruik, en geen gecultiveerde toeristenattractie.
Een bijzondere afsluiting
Als afsluiting van 4 prima weken in Nepal, en als verjaardagscadeautje aan mezelf, maakte ik een luchtballonvaart boven de Kathmandu-vallei. Al om kwart voor 6 ’s ochtends werd ik bij mijn hotel opgepikt door het busje van Balloon Sunrise voor wat één van de hoogtepunten van mijn verblijf in Nepal zou worden. De ballon stond al helemaal opgeblazen klaar op een veldje bij Bhaktapur. De Australiër Chris was aanwezig om als “piloot” op te treden.
We stegen snel, recht omhoog. Het mandje is stabiel, maar naar beneden kijken is niet zo’n goed idee. Op de gewenste hoogte aangekomen hangt het mandje helemaal stil. De rand van bergtoppen die de Kathmandu-vallei omringd is vandaag gelukkig goed te zien. Misschien nog wel beter dan dat is het schouwspel op de grond: de dichtbebouwde omgeving van Bhaktapur. De vele pottenbakkerijen waar de streek bekend om staat produceren rookpluimen, die een stevige bijdrage leveren aan het probleem van luchtverontreiniging in de vallei. De tempels van Bodhnath en Swayumbunath in Kathmandu zijn ook goed herkenbaar.
Helaas is er niet veel wind, zodat de ballon een beetje boven hetzelfde gebied blijft hangen. Kinderen op de grond roepen en zwaaien naar ons. Ik zwaai terug, en blijkbaar is dat te zien. Door de vlammen is het heet in de ballon. Piloot Chris heeft regelmatig radiocontact met de verkeersleiding van het nabijgelegen vliegveld van Kathmandu. Het geheel maakt een erg veilige indruk.
Dan, na een uur, is het tijd voor de landing. De landingsplaats vandaag is een akkertje vlakbij een zandgroeve. Chris weet het mandje keurig aan de grond te zetten. Dan is het echter nog niet voorbij: je kunt niet allemaal tegelijk uitstappen want dan vliegt de ballon de lucht weer in. Ik ga er als een van de eersten uit, en kan zo nog wat foto’s van de luchtballon in actie maken. Het mandje stuitert nog wat door, en landt uiteindelijk definitief in de zandgroeve.