Zaterdag 9 oktober: Aankomst in Bamako
Twee voorspoedige vluchten met Air France brachten ons om 15.10 lokale tijd (het is 2 uur later in Mali dan in Nederland) op het vliegveld van Bamako. De douanehandelingen en het ophalen van de bagage gingen vlot, zodat we om half vier in de bus naar het hotel konden stappen.
Het was een korte rit naar Hotel Behan, gelegen in een buitenwijk van Bamako. Onderweg kreeg je al snel een eerste indruk van Mali: groener dan ik me had voorgesteld (het is net regentijd geweest), maar verder echt Afrika. Ook al veel mooi en kleurig geklede vrouwen gezien, achterop het brommertje van hun man bijvoorbeeld.
Zondag 10 oktober: Bamako
Met z’n vieren in een taxi naar het museum van Bamako. Het museum is verdeeld over verschillende gebouwen en goed onderhouden. Er zijn o.a. maskers en textiel te zien.
Vervolgens te voet verder richting het centrum, over brede met bomen omringde wegen. Het centrum is in feite één grote markt. Behalve souvenirs worden er ook voor Malinezen nuttige zaken als zeep, voedsel en amuletten verkocht. De laatste kwamen in de vorm van apehoofdjes, slangekoppen, kippebotjes etc. Kramen vol.
Geluncht in een “Salon du thé”. Nog wat verder rondgekeken tot het opeens begon te betrekken en iedereen als een gek zijn of haar handel ging inpakken. Het begon hard te waaien, waarbij heel dun stuifzand tussen je kleren (en je tanden) kwam te zitten. Door een zichzelf aanbiedende “gids” werden we net op tijd naar het Ali Baba Restaurant gebracht, waar we de bui afwachtten.
Met een taxi gingen we om half 5 terug naar het hotel. Daar heb ik nog wat in de buurt rondgewandeld. Er waren veel kinderen aan het voetballen. Ze wilden maar wat graag op de foto en begonnen allerlei poses aan te nemen.
Rond 8 uur met de groep gegeten in het hotel. Dit keer Brochette Capitaine, een spies met vis, iets wat je heel vaak tegenkomt op de Malinese menukaarten. Aansluitend nog een biertje genomen en geluisterd naar de belevenissen van de andere groepsleden. Om 10 uur naar bed.
Maandag 11 oktober: Bamako – Sikasso
Vertrek om half 9. Voor het hotel eerst nog de “vuilnisophaalservice” aanschouwd: een ezelkar waarmee alle afval werd opgehaald dat de mensen aan de straat hadden neergezet. Het zag er meteen een stuk netter uit in de wijk.
Met open raampjes was de bustocht goed uit te houden, en gelukkig stopten we ook regelmatig. Hoe verder we naar het zuidoosten gingen, hoe groener het werd. We zagen katoenvelden, boababs, hoog gras etc. De wegen waren lang en recht, met hier en daar een dorpje.
Om half 5 kwamen we aan bij het hotel in Sikasso. Daar aten we ook met de hele groep. Aansluitend hebben we de insekten die op de tl-buizen waren afgekomen eens goed van dichtbij bekeken. Er bleek zich namelijk een mieren- en andere insekten-expert in de groep te bevinden. Het aanbod was zeer divers, en een beetje te groot naar mijn smaak. Mijn reactie maakte natuurlijk weer extra enge verhalen los, zodat ik me zorgen begon te maken over mijn nachtrust. Gelukkig bleek mijn slaapplaats (na inspectie) insektenvrij te zijn en kon ik rustig gaan slapen.
Dinsdag 12 oktober: Sikasso
Na het ontbijt (stokbrood met honing!) in een uur met de bus naar de grotten van Missirikoro. Binnen leeft al jaren een excentrieke zwerver (hij was een kip aan het plukken). De grotten zijn omgeven met verhalen; bij speciale gelegenheden houden de dorpelingen er nog animistische religieuze diensten. De gids uit het dorp vertelde ook het verhaal dat er een kluizenaar uit Guinée maanden in een kleine uitholling in de rots heeft doorgebracht. Alleen bij de aanblik van die ruimte kreeg ik het al benauwd.
Vanaf de grotten liepen we naar het Senufo-dorpje Missirikoro. Daar werden we enthousiast onthaald door de vrouwen en kinderen. Je kon er op je gemak rondkijken. Ook werd je uitgenodigd binnen te komen in de karakteristieke ronde hutjes met rieten daken.
Na even het hotel aangedaan te hebben om ons op te frissen (35 graden is het in Mali al snel), gingen we picknicken bij een waterval. Aansluitend wandelden we nog een half uurtje over een rode zandweg door de mooie, groene natuur.
Woensdag 13 oktober: Sikasso – Mopti
Om een uur of 8 op pad voor een lange busrit naar Mopti. De tocht ging over een goed geasfalteerde weg, onderbroken door diverse douaneposten waar door de chauffeur betaald moest worden.
Tussen de middag aten we in een wegrestaurant in San. De keuze bestond uit rijst met pindasaus of rijst met tomatensaus, de nationale gerechten van Mali. Het eten werd opgediend op kleurige plastic borden, en smaakte niet slecht.
In de loop van de middag stopten we nog in het dorpje Kanga, dat wordt bewoond door leden van de Bobo-stam. Zij staan bekend om hun mooi versierde lemen voorraadschuren. Ook de rest van het dorpje (inclusief de bewoners) was het bezoek waard.
Onderweg zagen we langzaam het landschap veranderen van groen naar kaal met hier en daar wat struiken. Ook konden we in dorpjes langs de weg prachtige moskeeën zien staan. Om half zes arriveerden we in ons hotel in Sévaré, een voorstad van Mopti.
Donderdag 14 oktober: Mopti
Met een gids (Sékou) Mopti in. We begonnen bij de moskee. Deze is deels van leem en deels van beton. Helaas mag je er niet naar binnen, zodat we er maar een rondje omheen hebben gemaakt. Vlakbij was een grote groente- en fruitmarkt, waar Malinese huisvrouwen druk aan het winkelen waren.
Aan de andere kant van de stad (zo’n kilometer verderop) was een markt met handwerk en souvernirs. Angeline en Paula handelden erop los, zodat ik rustig de tijd had om rond te kijken. Zo kwam ik het zilveren (?) Toearegkruis tegen dat ik graag wilde hebben. Met een beetje onderhandelen ging de prijs van 11.000 naar 4.000 CFA, een leuk bedrag.
Na de lunch naar de haven van Mopti gewandeld. Het was er een drukte van belang, vooral met het laden en lossen van goederen en passagiers. Ook kon je er in een werkplaats zien hoe de houten schepen gemaakt worden (alles met de hand, en niet helemaal waterdicht). Uiteindelijk belandden we in de mooi aan de haven gelegen Bar Bozo. Daar kwamen we ook een aantal andere groepsleden tegen, zodat we onze aankopen van vandaag konden vergelijken.
Om een uur of vijf hebben we de taxi-brousse (auto met 9 passagiers + chauffeur) naar Sévaré teruggenomen.
Vrijdag 15 oktober: Bankas
Om half 9 vertrokken voor de bustocht van ongeveer 3 uur naar Bankas, het startpunt van de trek door het Dogon-gebied. De tocht ging over een hobbelige zandweg, met hier en daar grote plassen omdat het ’s nachts geregend had. Uiteraard kwamen we vast te zitten met de bus. Graven en duwen door de passagiers en omstanders mocht niet helpen. Gelukkig kwam er na twee uur een vrachtwagen langs die de bus uit de modder trok, zodat wij onze weg konden vervolgen.
Tegen twee uur ’s middags kwamen we aan in het Campement Hogon. Het is eigendom van Issa, de gids die ons tijdens de Dogon-trek zal begeleiden. We lunchten er met rijst en pindasaus.
Na een korte siësta gingen we weer op pad voor een wandeling in de omgeving. We bezochten ons eerste traditionele Dogon-dorpje. Diverse inwoners waren bezig nieuwe graanschuurtjes van leem te bouwen, een regelmatig terugkerend ritueel. Ook bezochten we er nog een lokaal radiostationnetje.
Het avondeten in het Campement bestond uit couscous met tomatensaus. Aansluitend kwam een man of 60 uit het dorp op bezoek om muziek te maken en te dansen, vooral voor hun eigen lol. Exact om 9 uur was het afgelopen, en na nog even wat gedronken te hebben installeerden wij ons met matje en lakenzak op het dak van een van de lemen gebouwen van het Campement. Het dak is het koelste plekje met de minste insecten, en dus een ideale slaapplek.
Zaterdag 16 oktober: Ende
Al voor zessen wakker door de kraaiende hanen en de opkomende zon. In twee groepjes vertrokken we met een Landrover naar het vetrekpunt van de wandeltocht. De wandeling van vandaag was de eerste kennismaking met de Falaise, de hoge rotswand die het Dogon-gebied doorkruist. We liepen eerst drie kwartier over een zandpad. Doordat het bewolkt was, was het gelukkig niet zo heet. Op een gegeven moment kwamen we bij een rivier van ca. een halve meter diep en drie meter breed. Na alle alternatieven te hebben bekeken zat er niets anders op dan er maar doorheen te waden: sokken en schoenen uit dus.
Even verderop bereikten we het dorpje Telli. Daar konden we wat drinken en wachten op het tweede groepje. De huizen in het dorp hadden al de karakteristieke bewerkte houten deuren (en sloten!) waar het Dogon-gebied bekend om staat.
Tegen de rotswand aan kon je de huizen van de Dogon en de Tellem zien. Een klim van 20 minuten bracht ons bij de verlaten hutjes van deze volkeren. De rood-wit-zwart (voor het bloed, de dag en de nacht) beschilderde hut van de inmiddels overleden Hogon (priester) was het centrale punt.
Vanaf dit punt was het nog een uurtje wandelen over een vlakke weg naar Ende, waar we ook zouden overnachten. Ende is het stadje waar de vader van onze gids Issa het dorpshoofd is.
De dagelijkse siësta bracht ik rustig door met een boek (van nabij gadegeslagen door 5 kinderen). Daarna vertrok ik met de rest van de groep naar de Hogon van Ende. Onderweg, net toen we twijfelden of we door de rivier zouden waden of er overheen springen (een meter of 3), begon het opeens flink te regenen. Ondanks dat het maar een korte bui was, werden we toch zeiknat en konden we rustig door het water waden.
De Hogon woonde natuurlijk weer helemaal bovenaan de Falaise, zodat er een flinke klim over allerlei rotsblokken voor nodig was om de grot te bereiken. Al zijn spullen (offerhulpmiddelen, maar ook zijn kleren) lagen er, maar hijzelf was in geen velden of wegen te bekennen. Volgens Issa was hij aan het offeren geslagen uit dank voor de regenbui. Meestal slacht hij dan een kip en peuzelt hem daarna lekker op. We kregen hem dus niet te zien. We zijn nog wel even bij zijn huis wezen kijken, maar aangezien hij een jaar of 70 is woont hij tegenwoordig alleen nog maar in zijn grot bovenaan de rots.
Zondag 17 oktober: Yabatalu
Om 7 uur vertrok de helft van de groep voor de lange wandeling van 5,5 uur. Ikzelf vond 2,5 uur lang genoeg in de hitte, dus vertrokken we om 9 uur. Eerst langs het schooltje van Ende. Het heeft 621 leerlingen en 6 onderwijzers. De ene helft krijgt ’s ochtends les, de andere ’s middags.
Over zandpaden door de gierstvelden liepen we de tocht van Ende naar Yabatalu. Regelmatig stond er een grote boom langs het pad waaronder we wat konden uitrusten. Ook bezochten we nog een smederij in een dorpje.
Om 12 uur kwamen we aan in Yabatalu, waar de cola koudstond onder een grote boom. Het duurde nog een uur totdat de wandelaars van de lange tocht aankwamen.
’s Middags geluierd bij een stroompje in de rotsen, wat uiteraard weer een fikse klim naar boven en beneden betekende. Het diner bestond uit gierst met salades (ei, bonen, mais). Daarna weer vroeg het dak op om te slapen.
Maandag 18 oktober: Begnimato
Vandaag op weg naar Begnimato, uiteraard weer te voet. Voor de langzame lopers zoals ik duurde de tocht 2,5 uur. Eerst weer door de velden, de laatste drie kwartier over de rotsen klimmend de Falaise op. Het was een warme dag. zodat het laatste stuk een forse inspanning vergde. Gelukkig was het wel beschut en was er zo af en toe een beekje om je op te frissen.
Het dorpje Begnimato ligt bovenop de Falaise en heeft daardoor een heel ander aanzien dan de dorpjes die we tot nu toe zagen. Waar je om je heen kijkt, alles is rots. Heel indrukwekkend. Ook bijzonder is dat het een katholiek dorp is, zodat er een mooi kerkje i.p.v. moskeetje te fotograferen valt.
’s Middags heerlijk geluierd met een boek bij de rivier die van de Falaise afstroomt. Ook kon je je daar eindelijk weer eens lekker in opfrissen.
Dinsdag 19 oktober: Terug naar Mopti
Heerlijk geslapen op het dak doordat er een fors windje over de daken raasde. Wel weer om zes uur opgestaan, heel het dorp (toeristen incluis) was al in de weer.
Om half 8 werd er speciaal voor ons – en tegen betaling – een Dogon-maskerdans opgevoerd. Helaas waren we niet in de gelegenheid geweest een “echte” dans bij te wonen. Maar deze dans was bijna-echt: de juiste dansers, mooie maskers en de juiste lokatie (op een prachtig rotsplateau). Door het vroege daglicht was het juist extra geschikt om foto’s te maken. De dans duurde een half uur. Meest opvallend was de rol van de “duif”: een gemaskerde man op hoge stelten, waarop hij ook nog bleek te kunnen dansen.
Na afloop van de dans liepen we nog drie kwartier naar de andere kant van de Falaise, waar de bus ons al op stond te wachten. We reden eerst naar Bandiagara waar we lunchten. Daarna keken we nog even bij de weg naar Songo (dorpje met rotstekeningen), maar die bleek onbegaanbaar. Zo reden we maar meteen door naar Sévaré, waar rond drie uur de schone was en een lekkere douche klaarstond.
’s Avonds in het hotel gegeten en vroeg naar bed.
Woensdag 20 oktober: Mopti – Niafunké
Kwart voor vijf opgestaan, zodat we om half 6 konden vertrekken. In het drie kwartier verderop gelegen Konna lag een vrij ruime pinasse op ons te wachten voor de 2-daagse boottocht over de Niger. De eerste dag op de rivier zou een lange worden zonder al te veel stops. Alleen tussen de middag stopten we even om het door de kok klaargemaakte eten op te eten en door het plaatsje te lopen.
Het water in de Niger stond hoog, en vooral op het Débo-meer leverde dat nogal wat natte kleren op voorin de boot. Doordat maar 1 van de 2 motoren het deed kwamen we pas om 8 uur ’s avonds in Niafunké aan.
De enige accomodatie voor toeristen en andere rondreizenden is het Campement. Onze meegereisde kok zou er het diner klaarmaken, maar omdat hij de kunst van het koken niet bepaald machtig was (’s middags had hij ook al 2 uur nodig gehad voor 20x brood met omelet) kwam het eten in de vorm van pasta met saus pas om half 11.
Het Campement is eigendom van de Malinese gitarist Ali Farka Toure, en hij treed er ook wel eens op als hij thuis is. Helaas voor ons was hij er niet, net als zijn zoon die in zijn band speelt. Wel werd er aan het eind van de avond nog een neef van de buurman van de chauffeur van Ali (of zoiets) opgetrommeld, die ook voor een aardig muziekje zorgde.
Donderdag 21 oktober: Niafunké – diré
De tweede, wat rustiger vaardag. Pas tegen half 10 vertrokken. De eerste stop was in het dorpje Tonka, waar o.a. Bozo wonen. Dit vissersvolk woont in rieten hutten en trekt met de waterstand mee.
De lunch bestaande uit tonijnsalade nuttigden we aan boord. ’s Middags maakten we nog een tweede stop bij een dorpje bewoond door de Songho, ook een vissersvolk.
Al om vier uur bereikten we het eindpunt van vandaag: diré. Ook daar overnachtten we in het Campement, dat er overigens exact hetzelfde uitzag als dat in Niafunké. Zelfde architect, werd ons meegedeeld.
Met z’n vieren wandelden we aan het eind van de middag nog even door het stadje. Het deed al een beetje aan Timboektoe denken: een flinke laag zand in de straten en behalve de inmiddels bekende bevolkingsgroepen zag je ook wat meer mensen met een Arabisch uiterlijk. De sfeer op straat was heel gemoedelijk. We hebben nog even tafelvoetbal gespeeld (je ziet overal van die tafels op straat staan), en ook nog gewoon gevoetbald. Ook namen we een kijkje bij wat dansende en muziekmakende mensen op wat het binnenterrein van een ziekenhuis leek. Het werd inmiddels al aardig donker, maar door de schare kinderen die achter ons aanliep werden we keurig terug naar het Campement gebracht.
Vrijdag 22 oktober: diré – Timboektoe
De baas van het Campement voerde gisteravond en vanochtend een auditie op voor Fawlty Towers: iedere keer als we om iets vroegen wat op was (theezakjes bijv.), sprong hij – een nogal dikke man – op zijn brommertje om naar het 300 meter verderop gelegen dorpje te scheuren. Vervolgens kwam hij terug met 6 theezakjes, maar in de tussentijd was er al weer iets anders opgeraakt dus daar ging hij weer …
Het laatste stukje varen op de Niger vandaag. Met een tussenstop bereikten we rond 1 uur de haven bij Timboektoe. Daar werden we door landcruisers opgepikt en over een lange dijk naar de stad gereden. Hoewel we het landschap tijdens de boottocht steeds kaler hadden zien worden, is er rond de stad Timboektoe nog teveel groen om echt van een woestijn te kunnen spreken. Wel liggen de straten vol zand en waait er een warme, stoffige wind.
De rest van de dag geluierd in en om het hotel. Er liepen zoveel Toearegs rond met souvenirs dat het wel een markt leek. Opvallend waren de hoge vraagprijzen: je moet hier echt goed afdingen!
Zaterdag 23 oktober: Timboektoe
Om half 9 met gids Mohammed en 3 groepsgenoten de stad ingegaan. Eerst naar de grote moskee, waar vrijdags zo’n 1200 man bijeenkomt. Je mag hier in tegenstelling tot andere moskeeën in Mali ook binnenkijken (en foto’s maken). Opvallend is dat er binnenin gigantisch veel pilaren staan om het gebouw overeind te houden, het lijkt wel een bos.
Verder door de stad gewandeld, o.a. langs de huizen van de diverse ontdekkingsreizigers die Timboektoe in het verleden hebben aangedaan. Het is er niet mooi maar het heeft wel wat, al dat zand. Het lokale museum leek nog het meest op een antiekwinkel, waarbij je alles mag aanraken en voelen. Na ook nog de twee marktjes te hebben bezocht was het weer tijd voor een siësta.
Voor het eind van de middag had ik (samen met 2 groepsgenoten) een kamelenritje geboekt. Ondanks dat het erg toeristisch is, wilde ik het toch wel eens meemaken. We ontmoetten “onze” Toearegs een eindje van ons hotel de woestijn in, waar de kamelen al klaar stonden. Het vasthouden met je benen bij het gaan staan en zitten van de kameel vergt enige oefening, maar verder zat het eigenlijk best lekker. Het is ook een erg relaxte manier van vervoer, ook al kan ik me voorstellen dat je na een tijdje zeeziek wordt. Na ongeveer drie kwartier, waarin de begroeiing steeds schaarser was geworden en je als je niet al te goed keek Timboektoe niet meer kon zien, bereikten we een paar tenten. We dronken er de gebruikelijke 3 kopjes zoete thee (voor de dood, het leven en de liefde). Ook konden we er foto’s maken van de zandduinen en de Toearegs, en moesten we natuurlijk wat souvenirs bekijken. Bij zonsondergang keerden we per kameel terug naar het hotel.
Zondag 24 oktober: Timboektoe – Mopti
Vroeg opgestaan omdat we de vlucht van 6 uur naar Mopti moesten halen. Op het mini-vliegveldje even buiten Timboektoe aangekomen bleek dat de piloot van 1 van de 2 vliegtuigen van Air Mali in staking was gegaan. In het andere vliegtuig pasten maar 17 man, zodat ik met 3 anderen achterbleef om te wachten tot dit vliegtuigje heen en terug naar Mopti was gevlogen.
Onze vlucht vertrok om kwart over 9. Het werd een lawaaiige maar leuke tocht van drie kwartier. De stewardess, die wegens misselijkheid voor vertrek uit het eerste vliegtuig was gezet, vloog nu met ons mee. Ze zat stilletjes achterin, en kwam er niet aan toe de catering (bestaande uit een glaasje water en een snoepje) te verzorgen.
Rond half 11 waren we weer in Motel Sévaré in de buurt van Mopti. Na de brunch vertrokken we naar het plaatsje Soumadougou. Daar vindt op zondag een drukke markt plaats waar vooral veel Peul op afkomen. Gezien de warmte midden op de dag ben ik maar ergens in de schaduw gaan zitten en heb de markt en de mensen aan mij voorbij laten trekken, hoewel deze actie mij nogal wat vragen opleverde (Ben je ziek? Waar is je man?).
Maandag 25 oktober: Mopti – Djenné
Na een ontbijtje met stokbrood en de gebruikelijke knalrode aardbeienjam gingen we op weg naar Djenné. De rit verliep de eerste twee uur voorspoedig, tot we bij de Bani-rivier aankwamen. Daar had zich al een flinke file van busjes en auto’s gevormd: één van de twee pontjes bleek het begeven te hebben. De bestuurder was er bij gaan liggen in zijn hangmat, dus dat beloofde niet veel goeds.
Aan het eind van de middag bereikten we toch nog Djenné. Daar konden we nog het laatste staartje meepikken van de imposante maandagmarkt.
Dinsdag 26 oktober: Djenné
Al om 6 uur opgestaan om Djenné te zien ontwaken en foto’s te maken. Het was er lekker rustig en koel. Eens te meer viel de stank en de rotzooi op van de open riolen van de stad.
De hele verdere dag wat rondgehangen, gegeten en gedronken.
Woensdag 27 oktober: Djenné – Ségou
Met de bus naar Ségou, een rit van 5,5 uur. Vlak na Djenné liepen we drie kwartier vertraging op omdat het pontje over de Bani er (weer) niet was.
Rod half 3 kwamen we aan in het luxe hotel L’Auberge in Ségou. Daar hebben we ons meteen tegoed gedaan aan de uitgebreide menukaart (verse jus d’orange, Italiaans ijs, Libanese vleesspecialiteiten).
Donderdag 28 oktober: Ségou
Het was vandaag gelukkig wat koeler dan de afgelopen week. Zo werd een bezoek aan het stadje Ségou ook wat aangenamer. Eerst ging ik langs de bank. Ik was voorbereid op allerlei bureaucratische taferelen (negeren, stempels, 5 loketten), maar het wisselen van Franse francs bleek een fluitje van een cent: ik gaf 300 franc, de kassier overhandigde me 30.000 CFA, en tot ziens maar weer.
Vervolgens maakte ik wat foto’s van de vervallen koloniale gebouwen waar Ségou mee vol staat. Ook heb ik er een tijdje mensen zitten kijken vanaf een muurtje.
’s Middags gelezen en lekker gegeten in L’Auberge.
Vrijdag 29 oktober: Ségou – Bamako
Uitgeslapen en genoten van vers stokbrood met kaas als brunch. Om 12 uur vertrok de bus naar Bamako, een rit van nog 4 uur. We konden nog even douchen en eten in hetzelfde hotel als op de eerste dag van de reis. Ook namen we afscheid van de chauffeur en de reisleidster. De laatste beloonde ons met een getuigschrift Mali voor gevorderden, omdat we zonder kleerscheuren de reis waren doorgekomen, en een “bic” en een “bonbon”, de dingen waar Malinese kinderen toeristen de oren van het hoofd om zeuren. De gevleugelde kreten “Donnez-moi un bic!” en “Ça va bonbon?” zullen me nog lang heugen.
Op het vliegveld van Bamako werden we met allerlei security-checks beziggehouden totdat het tijd was om met de Airbus terug te vliegen naar Europa.
Zaterdag 30 oktober: Aankomst in Nederland
Na 4,5 uur rondhangen op vliegveld Charles de Gaulle in Parijs arriveerden we rond elven op Schiphol. Vandaar snel met de taxi naar huis en uitpakken en bij-eten en foto’s laten afdrukken en … nieuwe reisplannen maken (wat voor weer is het in maart in Japan?).